Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11538

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 14 december 2022 (UHT-DCH)

Hoorzitting: 8 augustus 2024 om 13:00 uur

Datum vaststelling advies: 21 augustus 2024

Overgedragen aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit op
onderdelen te herroepen en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe
te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve van 14 december 2022 met kenmerk UHT-DCH.

Met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) is aan
belanghebbende over het toeslagjaar 2007 een definitief compensatiebedrag van €
89.314 toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 1 februari 2021 bij UHT aangemeld in het kader
    van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor het
    toeslagjaar 2007. Nadien is dit verzoek in overleg met belanghebbende uitgebreid
    naar de toeslagjaren 2008, 2009 en 2010.
  • Bij brief van 4 juni 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende
    medegedeeld dat hij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de
    Catshuisregeling en dat € 30.000 aan hem zal worden uitgekeerd, alsmede dat de
    herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 19 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2010 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij brief van 1 november 2022 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende
    een vooraankondiging verstuurd waaruit blijkt dat hij over het toeslagjaar 2007
    recht heeft op compensatie van € 89.032. Omdat belanghebbende al een bedrag
    van € 30.000 had ontvangen, heeft een nabetaling van € 59.032 plaatsgevonden.
  • Bij beschikking van 14 december 2022 (met kenmerk UHT-DCH) is aan
    belanghebbende over het toeslagjaar 2007 een definitieve compensatie van
    € 89.314 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 89.032 had
    ontvangen, heeft er nabetaling van € 282 plaatsgevonden.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 23 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de
    beschikking van 14 december 2022. Op 3 februari 2023 heeft UHT een
    ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 27
    juni 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet
    tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Bij brief van 25 september 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • Op 1 februari 2024 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden
    van belanghebbende.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Volledigheid van het dossier
Belanghebbende heeft UHT verzocht om hem de op de zaak betrekking hebbende
stukken ter beschikking te stellen zodat hij de mogelijkheid krijgt om zijn bezwaren aan te vullen.

De Commissie heeft vastgesteld dat de betreffende stukken inmiddels door UHT aan
gemachtigde zijn toegestuurd en heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te
nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaren 2008 en 2009
Belanghebbende stelt dat zowel hij als zijn echtgenote in het jaar 2008 werkzaam waren en dat zij om die reden gebruik hebben gemaakt van kinderopvang. Voorts stelt
belanghebbende dat hij in het jaar 2009 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang en geen KOT meer heeft ontvangen, maar wél KOT heeft moeten terugbetalen.

Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in het jaar 2008, nu belanghebbende in dat jaar geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft de juistheid van dat standpunt tijdens de hoorzitting niet betwist. Belanghebbende heeft aldaar verklaard dat het oudste kind in dat jaar naar school ging, terwijl hij het jongste kind altijd meenam naar werk. Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. De Commissie heeft er begrip voor dat de door hem gekozen oplossing extra belastend moet zijn geweest. Belanghebbende komt voor het jaar 2008 echter niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Wat betreft het jaar 2009, blijkt uit het overzicht van het Landelijk Incassocentrum
(hierna: LIC) dat er wél KOT op het rekeningnummer van belanghebbende is uitbetaald. Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting bevestigd dat het rekeningnummer op de LIC-overzichten zijn eigen rekeningnummer is. Een deel van dit bedrag is verrekend met de KOT voor het jaar 2007. De toeslagen (waaronder de toegekende KOT) zijn echter niet (volledig) aan belanghebbende uitbetaald, omdat de KOT schuld over het jaar 2007 tot een bedrag van € 23.780 hiermee is verrekend. De Commissie overweegt dat deze verrekening onderdeel is van de wettelijk toegestane uitvoering zoals die aan deze KOT toekenning is gegeven. Het verrekenen van terechte terugvorderingen levert geen grond voor compensatie op grond van hardheid op.

De Commissie merkt hierbij nog het volgende op. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever de situatie van verrekening voor ogen heeft gehad. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op -zichzelf terechte terugvordering of
stopzetting valt daar niet onder. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Door u betaalde renten en kosten (component i)
Volgens belanghebbende is het niet duidelijk hoe de rente van € 12 in het jaar 2009 is
berekend. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van het
schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van het overzicht van het
Landelijk Incassocentrum (hierna LIC overzicht) voldoende heeft toegelicht hoe de rente is berekend. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Opzet/grove schuld (O/GS)
Belanghebbende stelt dat hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend en dat hij recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming. De Commissie overweegt dat
belanghebbende geen concrete aanwijzingen naar voren heeft gebracht die erop duiden dat aan hem een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd. UHT heeft met het als productie 44 bij haar schriftelijke beschouwing ingebrachte overzicht in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat geen informatie te vinden is over een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling dan wel dat een betalingsregeling voor KOT is afgewezen vanwege de kwalificatie O/GS. De Commissie acht de stelling van belanghebbende in het bezwaar daarmee onvoldoende onderbouwd.

Vergoeding immateriële schade (component n)
Belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag
bedrag is voor zijn situatie. De Commissie overweegt hierover als volgt.
De Commissie wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht een forfaitaire compensatie wordt toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen. Wanneer
aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is
dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan
belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor immateriële
schade. De aansluiting die belanghebbende zoekt bij de normbedragen uit het strafrecht voor ‘ten onrechte’ in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, gaat evenmin op. De Commissie verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant van 23 juni 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:4449), waarin is overwogen dat in de situatie van de KOT-affaire geen sprake is van onrechtmatige detentie, zodat een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, reeds daarom niet op gaat. De Commissie acht het bezwaar op deze punten ongegrond.

Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag (component o)
UHT heeft in haar schriftelijke beschouwing verklaard dat de rentevergoeding voor de
gemiste KOT over het toeslagjaar 2007 onjuist is berekend. UHT is namelijk uitgegaan
van een onjuiste ingangsdatum. UHT heeft na een herberekening vastgesteld dat
aanpassing van de rentevergoeding voor gemiste KOT in het voordeel van
belanghebbende uitvalt. In de beslissing op bezwaar zal UHT daarom deze
renteberekening aanpassen.

De Commissie ziet in hetgeen in geding is gebracht geen aanleiding voor een andere
conclusie en adviseert UHT de compensatieberekening overeenkomstig het gestelde in de schriftelijke reactie aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.

Daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade (component n) te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en ook de compensatie onder p aan te passen (1 procent).

Vergoeding voor werkelijk geleden schade
Belanghebbende stelt dat hij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve
compensatiebeschikking toegekende bedrag. Daarover merkt de Commissie op dat de
Wht in beginsel een forfaitaire compensatie toekent aan gedupeerde ouders. Wanneer
een belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd,
kan deze uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor die
werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die
werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de
Commissie Werkelijke Schade.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH naar het oordeel van de
Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar deels gegrond te
verklaren, het bestreden besluit te herroepen en:

  • de vergoeding van de rente voor gemiste KOT (component o) voor het toeslagjaar
    2007 opnieuw te berekenen, de vergoeding voor immateriële schade (component
    n) te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en in het
    verlengde daarvan de aanvullende vergoeding van 1 procent van het subtotaal
    van het compensatiebedrag (component p) aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter