Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11534

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 8 december 2022 (UHT-DCHA)

Hoorzitting: 28 juni 2024 om 11:00 uur

Overdracht advies aan UHT:

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 19 januari 2023 is gericht tegen de door UHT genomen “Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag” van 8 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2008, 2009 en 2010.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 3 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat zij
    geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008, 2009 en 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 19 januari 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 16 oktober 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 3 januari 2024 het bezwaarschrift nader
    aangevuld.
  • UHT heeft op 9 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 28 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissielid], [commissielid] en [commissielid].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Ontbrekende stukken/dossier/zorgvuldigheid besluit
Gemachtigde stelt dat belanghebbende geen inzicht is gegeven in de onderliggende
stukken en dat het besluit daarom onzorgvuldig is genomen.

De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de
bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Niet herbeoordeelde jaren geen onderdeel van verzoek om herbeoordeling
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom niet alle jaren
(2007, 2018 en 2019) zijn meegenomen in de beoordeling.

De Commissie stelt op grond van het dossier vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2010 en 2011. De persoonlijk
zaakbehandelaar heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende
aangepast naar 2009 en 2010. In 2011 heeft belanghebbende geen KOT aangevraagd en ontvangen. Pas op 28 december 2023 heeft belanghebbende verzocht om de
herbeoordeling van de toeslagjaren 2007, 2018 en 2018. De Commissie is van mening
dat niet kan worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft de toeslagjaren, 2007, 2018 en 2019 in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om de niet beoordeelde toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken.
Ten overvloede merkt de Commissie op dat UHT in haar schriftelijke reactie heeft
aangegeven dat voor de toeslagjaren 2007, 2018 en 2019 de beoordeling bij de primaire afdeling ligt.

Geen compensatie toeslagjaar 2008
Gemachtigde stelt dat de uren niet correct zijn berekend.

De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2008 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Geen compensatie toeslagjaren 2009 en 2010
Gemachtigde stelt dat over de jaren 2009 en 2010 mogelijk sprake was van
vooringenomen handelen. Volgens gemachtigde is het aannemelijk dat belanghebbende tot de doelgroep behoorde en zij om die reden opvang heeft afgenomen.

Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T.
De Commissie overweegt dat aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT mogelijk sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door de B/T omdat bij de nihilstellingen die zijn doorgevoerd geen navraag is gedaan bij belanghebbende. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, echter achterwege als sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan de ouder toerekenbaar is. Volgens UHT was daarvan in de jaren 2009 en 2010 sprake, omdat belanghebbende voor deze toeslagjaren geen gebruik maakte van geregistreerde kinderopvang. Hoewel de Commissie met de gemachtigde van mening is dat ook in gevallen zoals de onderhavige kritisch moet worden gekeken naar het bewijs dat UHT aandraagt, is zij van mening dat UHT genoeg aanknopingspunten heeft aangedragen die haar standpunt te ondersteunen. Zo volgt uit het dossier dat B/T constateerde dat het kind van belanghebbende in de jaren 2009 en 2010 niet bekend was bij de KOI (dossierpagina 89), hetgeen niet wordt tegengesproken door de gegevens uit KOI-viewer. Verder is niet in geschil dat belanghebbende geen bezwaar maakt tegen de nihilstellingen en dat zij voor de onderhavige jaren een transactie met het OM is aangegaan. Wat dat laatste betreft, acht de Commissie de email van het OM (dossier pagina 119) weliswaar summier, maar voldoende om aan te nemen dat de transactie ziet op fraude ten aanzien van de KOT 2009 en 2010. Aangezien
de aan de transactie ten grondslag liggende stukken UHT niet ter beschikking (hebben
ge)staan, is UHT strikt genomen niet verplicht die op te vragen en als op de zaak
betrekking hebbende stukken in het geding te brengen. Gelet op de vergeefse pogingen van de gemachtigde, en de door UHT ter zitting gegeven toelichting op het niet nader uitvragen van die stukken, geeft de Commissie UHT niettemin in overweging de onderliggende stukken – indien mogelijk – bij het OM op te vragen en aan het dossier toe te voegen. Bij de huidige stand van het dossier kan de Commissie UHT echter volgen in haar stelling dat belanghebbende in de jaren 2009 en 2010 geen geregistreerde opvang afnam. Het ligt op de weg van belanghebbende om (een begin van) tegenbewijs te leveren. De blote stelling dat zij onder druk van de FIOD met de transactie heeft ingestemd, is daarvoor onvoldoende. Aangezien daarmee mag worden aangenomen dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan belanghebbende kan worden toegerekend volgt de Commissie UHT om het daartegen gerichte bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter