Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11530

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 12 januari 2023 (UHT-DCH)

Hoorzitting: 13 november 2024 om 14:15 uur

Overdracht advies aan UHT: 3 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de compensatieberekening aan
te passen, een compensatie wegens vooringenomenheid voor het jaar 2009 toe
te kennen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 12 januari 2023 met het kenmerk UHT-DCH.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor de jaren 2008, 2010 en 2011 en géén compensatie
toegekend voor de jaren 2009 en 2012.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 16 november 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2006 tot en met 2010. In
    overleg met belanghebbende is dat verzoek aangepast en is verzocht om een
    herbeoordeling van de jaren 2008 tot en met 2012.
  • UHT heeft bij beschikking van 2 maart 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 3 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd, samengevat, dat gedurende de jaren 2009 en 2012 geen sprake is
    geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden en
    dat B/T terecht compensatie heeft toegekend voor de jaren 2008, 2010 en 2011.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH aan
    belanghebbende een compensatie toegekend tot een bedrag van € 32.241,- voor de jaren 2008, 2010 en 2011 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 en 2012.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 18 januari 2023, ingekomen op diezelfde datum, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 september 2023, ingekomen op diezelfde
    datum, de gronden van het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 30 januari 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 13 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 19 november 2024
    een nadere schriftelijke reactie (met producties) ingediend. Gemachtigde heeft
    daar op 9 december 2024 op gereageerd. UHT heeft vervolgens, bij e-mail van
    15 januari 2025, de Commissie bericht dat zij bij haar beschouwing abusievelijk
    een brief heeft overgelegd (productie 58) die geen betrekking heeft op
    belanghebbende en aan de Commissie verzocht de desbetreffende brief buiten
    beschouwing te laten. De Commissie heeft goede nota genomen van deze
    mededeling en productie 58 niet opgenomen in het bezwaardossier.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissielid], [commissielid] en [commissielid].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2008, 2010 en 2011 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede
gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om
compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2009 en 2012 af te wijzen. Allereerst zal de Commissie de algemene bezwaargronden behandelen. Daarna zullen de
bezwaargronden tegen de toegekende compensatie worden behandeld en tot slot de
gronden tegen de afgewezen jaren.

Algemene bezwaargronden

Afgifte persoonlijk dossier
Belanghebbende verzoekt om toezending van haar (volledige) persoonlijk dossier.
In deze bezwaarprocedure beoordeelt de Commissie of alle op deze zaak betrekking
hebbende stukken zijn verstrekt overeenkomstig artikel 7:4 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). Dit is een beperkter dossier dan het persoonlijk dossier wat alle
gegevens van belanghebbende bevat, ook buiten de kinderopvangtoeslag. Alle op de
zaak betrekking hebbende stukken zijn in de bezwaarprocedure aan gemachtigde
verstrekt. UHT heeft in de beschouwing aangegeven dat het verzoek om het persoonlijk dossier in behandeling is genomen.

Lange duur bezwaarprocedure
Belanghebbende meent dat UHT in onderhavige procedure de beslistermijn(en)
ruimschoots heeft overschreden. Zij verzoekt de Commissie advies uit te brengen over
de daaraan voor UHT verbonden gevolgen en in dat verband een signaal af te geven aan UHT.

De Commissie stelt voorop dat zij onderschrijft dat belanghebbende recht heeft op een
tijdige behandeling van haar bezwaar. De Commissie betreurt het dan ook dat
belanghebbende lang heeft moeten wachten. De Commissie adviseert UHT over het
afdoen van bezwaarschriften en kan in die hoedanigheid geen sancties opleggen als het gaat om termijnoverschrijdingen. De wetgever heeft hiervoor de mogelijkheid geboden om een bestuursorgaan in gebreke te stellen en een beroep wegens niet tijdig beslissen in te dienen bij de rechtbank. De rechtbank kan het bestuursorgaan opdragen een besluit te nemen en zo nodig dwangsommen opleggen. De Commissie heeft deze bevoegdheid niet.

Geen vooraankondiging en zienswijze
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij geen vooraankondiging heeft ontvangen,
waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat dit niet de aangewezen gang van zaken is. Dat
belanghebbende een beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld neemt de verplichting tot het doen van een vooraankondiging niet weg. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure alsnog de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. De tekortkoming is daarmee hersteld. Deze bezwaargrond kan om die reden geen doel treffen.

Compensatieberekening
Aan belanghebbende is compensatie toegekend voor de jaren 2008, 2010 en 2011.
Belanghebbende heeft in bezwaar aangevoerd dat onduidelijk is hoe de berekening van de definitieve compensatie tot stand is gekomen. Zij betwist de juistheid van de
compensatieberekening.

UHT heeft in de beschouwing, met verwijzing naar de bijlage compensatieberekening bij de beschouwing, erkend dat de compensatieberekening op een enkel punt onjuist is
geweest en aanpassing behoeft. Meer concreet heeft UHT vastgesteld dat de toeslagrente over gemiste KOT over het jaar 2008 te laag is vastgesteld (component o in de compensatieberekening). Het juiste bedrag moet zijn € 4.215,-. Over de toeslagjaren 2010 en 2011 is component o te hoog vastgesteld, maar omdat belanghebbende van die fout geen nadeel mag ondervinden, zal UHT dat niet aanpassen in de beslissing op bezwaar. Verder heeft UHT in de hiervoor aangehaalde bijlage opgenomen dat de vergoeding voor immateriële schade zal worden doorberekend tot aan de datum van de beschikking op bezwaar. Ook de 1%-vergoeding zal worden aangepast.

De Commissie neemt met instemming kennis van het bovenstaande en adviseert UHT om aan de in de beschouwing gedane toezeggingen gevolg te geven, de
compensatieberekening aan te passen overeenkomstig de in de beschouwing opgenomen berekeningen en om bij haar beslissing op bezwaar een nieuwe compensatieberekening aan belanghebbende te verstrekken.

Toeslagjaar 2009
Belanghebbende heeft voorts ter zitting uiteen gezet dat de berekening van de
toegekende KOT over 2009 onjuist is geweest. Gemachtigde heeft na afloop van de
hoorzitting per e-mail een uiteenzetting van de berekeningen die zij in dit verband heeft gemaakt aan de Commissie en aan UHT gezonden (mede aan de hand van productie 46, het LIC-overzicht 2009).

In de aanvullende schriftelijke beschouwing heeft UHT hierop gereageerd en aan de hand van een eigen berekening uiteen gezet en geconcludeerd dat het bedrag van de
definitieve beschikking, zijnde € 4.830,05, correct is. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten om de juistheid van de berekening van UHT, zoals uiteen is gezet in de aanvullende schriftelijke beschouwing, in twijfel te trekken. Dit onderdeel van het
bezwaar treft geen doel.

Vergoeding voor immateriële schade, afwijken van forfaitaire bedragen
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de vergoeding voor immateriële schade die zij
heeft ontvangen geen recht doet aan de werkelijke immateriële schade (de pijn en het
leed) die belanghebbende heeft geleden. Zij wijst in dit verband op de mogelijkheid om af te wijken van forfaitaire bedragen. UHT betwist dit standpunt van belanghebbende en verwijst in dit verband naar de Wht.

De Commissie overweegt dat de Wht twee gescheiden compensatietrajecten kent. Zo
bevat de Wht een (deels forfaitaire) compensatie voor een aantal limitatief opgesomde schadeposten en de hoogte daarvan. Dit is geregeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht. Als een aanvrager van compensatie meer schade heeft geleden dan op grond hiervan wordt vergoed, kan om een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade worden verzocht. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd (artikel 2.1, derde lid van de Wht). Belanghebbende kan ter zake een verzoek indienen bij CWS. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om de procedure van compensatie en de aanvullende compensatie te scheiden. Overigens heeft gemachtigde in het bezwaarschrift aangegeven dat een procedure om vergoeding van aanvullende compensatie bij de CWS inmiddels in gang is gezet. Het vorenstaande leidt ertoe dat het bezwaar in zoverre geen doel treft.

Afwijzende beschikking
Aan belanghebbende is géén compensatie toegekend voor de jaren 2009 en 2012.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt gesteld dat zij ook voor die jaren
gecompenseerd dient te worden op grond van vooringenomenheid dan wel hardheid.
Hiervoor voert zij de volgende gronden aan.

CAF-vergelijkbaar onderzoek
Belanghebbende stelt dat zij in aanmerking komt voor compensatie vanwege het feit dat zij door B/T op een signaallijst is geplaatst vanwege opvang bij [kinderdagverblijf
naam 1], bij welke instelling een onderzoek is ingesteld dat als CAF-11
vergelijkbaar is beoordeeld. Zij voert aan dat er voldoende elementen aanwezig zijn om te oordelen dat hier op onderzoeksniveau sprake is van institutioneel vooringenomen handelen waarop de compensatieregeling van toepassing is. Daar komt nog bij dat de KOT is stopgezet per 1 oktober 2009. Dat belanghebbende deze stopzetting telefonisch zou hebben doorgegeven aan B/T wordt door belanghebbende uitdrukkelijk betwist. De stopzetting is ambtshalve door B/T gedaan. Belanghebbende meent dat zij gecompenseerd moet worden.

UHT betwist dat sprake is van vooringenomen handelen. De enkele omstandigheid dat
belanghebbende onderdeel heeft uitgemaakt van een CAF-vergelijkbaar onderzoek is
daartoe onvoldoende. Er moet sprake zijn geweest van een verlaging of stopzetting van de KOT naar aanleiding van dat onderzoek. Daarvan is hier niet gebleken, aldus UHT.

De Commissie overweegt dat op basis van de voorhanden zijnde stukken voldoende vaststaat dat sprake is geweest van groepsgewijze vooringenomenheid, gelet op het feit dat belanghebbende betrokken is geweest bij een onderzoek dat als CAF-11 vergelijkbaar is gekwalificeerd. Die kwalificatie komt immers voort uit de conclusie dat sprake was van elementen/criteria die in samenhang met elkaar maakten dat institutionele vooringenomenheid bij dit specifieke CAF-onderzoek aanwezig was. Een en ander wordt uitgebreid toegelicht in de Memorie van Toelichting op de Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstukken II 2019/20, 35437, nr. 3, p. 30-31). Bij een onderzoek dat als CAF-11 vergelijkbaar is gekwalificeerd kan toetsing of sprake was van individuele vooringenomenheid zodoende achterwege worden gelaten.

Als er sprake is van vooringenomenheid hoeft dat niet in alle gevallen te leiden tot
compensatie. Een andere voorwaarde voor de toekenning van compensatie is namelijk
dat de gedupeerde aanvrager schade heeft geleden als gevolg van de institutionele
vooringenomenheid (of van de hardheid). Dat volgt uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Volgens de parlementaire geschiedenis kan het hierbij om zowel materiële als om
immateriële schade gaan. Als de institutionele vooringenomenheid (of hardheid) heeft
geleid tot een terugvordering van KOT of tot stopzetting van de voorschotverlening van de KOT, wordt aangenomen dat sprake is geweest van schade (Kamerstukken II
2021/22, 36515, nr. 3 herdruk, p. 72 (MvT).

Volgens UHT is aan die laatste voorwaarde niet voldaan. Zij betoogt daartoe dat alle
wijzigingen in de KOT over het jaar 2009 zogenoemde reguliere wijzigingen zijn. Zij
verwijst daarbij onder meer naar het XML-bestand dat als productie 55 is overgelegd en waaruit volgens UHT blijkt dat belanghebbende de KOT per 1 oktober 2009 heeft
stopgezet in een telefoongesprek dat met B/T is gevoerd op 12 oktober 2009.
Belanghebbende heeft het standpunt van UHT uitdrukkelijk betwist. UHT heeft in de
aanvullende schriftelijke beschouwing gesteld dat productie 55 wel degelijk een XML-bestand is en geen telefoonnotitie. Een dergelijk bestand kan alleen gegenereerd worden op initiatief van de ouder. De melding kan door of namens de ouder zijn gedaan, aldus UHT. Van een ambtshalve stopzetting kan volgens UHT in ieder geval geen sprake zijn geweest omdat dit dan terug zou zijn te zien in productie 26 (onder behandelstap in het RKT-bestand), hetgeen in dit geval niet aan de orde is.

De Commissie meent dat op basis van het desbetreffende XML-bestand en de
verklaringen van partijen daaromtrent niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie de KOT heeft stopgezet. Partijen staan immers lijnrecht tegenover elkaar en het antwoord op die vraag blijft ongewis nu noch uit het betreffende XML-bestand zelf, noch uit de overige in het geding gebrachte stukken kan worden herleid van wie de stopzetting afkomstig is. De Commissie hecht in dit verband veel waarde aan de - op zichzelf genomen consistente - verklaring van belanghebbende ter zitting dat de desbetreffende stopzetting niet door haar is gedaan, dat zij werkzaam was, het gehele jaar opvang nodig had en ook daadwerkelijk opvang heeft afgenomen (eerst bij [naam kinderdagverblijf 1] daarna bij [naam kinderdagverblijf 2] zo blijkt uit de overgelegde stukken). Ook in het jaar 2010 heeft belanghebbende opvang afgenomen. De onderbreking komt dan ook niet logisch voor.

De Commissie neemt voorts in dit verband in aanmerking dat belanghebbende als ouder op een signaallijst is geplaatst en betrokken was bij een CAF 11-vergelijkbaar onderzoek dat werd ingesteld bij kinderopvanginstelling [naam kinderdagverblijf 1] waarvan zij opvang afnam. In een dergelijk geval kan groepsgewijs vooringenomen handelen worden aangenomen, hetgeen zich naar opvatting van de Commissie mede uitstrekt tot de waardering van de destijds geproduceerde stukken, digitale bestanden of anderszins, op bewijskracht. Dit alles in onderling verband en samenhang bezien, brengt de Commissie tot de slotsom dat nu niet is komen vast te staan dat de hiervoor genoemde stopzetting van de KOT is gedaan door belanghebbende zelf, UHT niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Daarmee staat vast dat de stopzetting niet een zogenaamde reguliere wijziging betreft.

Volgens de Commissie is gelet op al het vorenstaande voldoende aannemelijk dat de
stopzetting een vooringenomen handelen van B/T jegens belanghebbende betreft, welk handelen een uitvloeisel is van de betrokkenheid van belanghebbende bij het CAF 11- verwante onderzoek bij [naam kinderdagverblijf 1]. De Commissie acht tenslotte aannemelijk dat belanghebbende materiële schade heeft geleden door haar betrokkenheid als voormeld. De Commissie adviseert UHT daarom aan belanghebbende een compensatie toe te kennen wegens vooringenomenheid over het jaar 2009 op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a Wht. Het bezwaar is in zoverre gegrond.

Toeslagjaar 2012
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat aan haar ten onrechte geen compensatie wegens vooringenomenheid voor het jaar 2012 is toegekend. Zij voert aan, samengevat weergegeven, dat zij de KOT (eind 2011) met ingang van 1 januari 2012 heeft stopgezet, omdat zij niet verder in de problemen wilde komen. Zij werd daarna in 2012 geconfronteerd met een terugvordering (na verrekening). Er is geen contact geweest met belanghebbende en er is geen betalingsregeling getroffen. Deze omstandigheden duiden op vooringenomenheid, aldus belanghebbende en zij meent om die reden in aanmerking te komen voor compensatie.

UHT betwist dit standpunt van belanghebbende en voert daartoe aan dat de verrekening plaatsvond op 13 december 2011. De stopzetting van de KOT door belanghebbende is van een later moment. UHT meent voorts dat zij bevoegd was tot verrekening op grond van de Awir.

Nu als niet weersproken vaststaat dat B/T gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke
bevoegdheid tot verrekening ex artikel 30 Awir en die verrekening plaatsvond op een
datum gelegen vóór het moment van de stopzetting van de KOT door belanghebbende, ziet de Commissie geen aanknopingspunt voor het aannemen van vooringenomen handelen door B/T of hardheid van het stelsel. Dit bezwaarpunt kan om die reden geen doel treffen.

Code ‘HOTHOR’ / discriminatie
Belanghebbende heeft erop gewezen dat in het RKT-bestand staat dat zij in het HOTHOR (Hoge Toekenning, Hoog Risico) systeem is opgenomen, maar daarvan nooit in kennis is gesteld. Voorts verwijst belanghebbende met een link naar een publicatie van het College voor de Rechten van de Mens. Uit onderzoek zou blijken dat mensen van buitenlandse komaf aanzienlijk vaker werden geselecteerd voor een HOTHOR-signalering dan personen met een Nederlandse achtergrond. Volgens belanghebbende is zij daarom gediscrimineerd.

De Commissie overweegt het navolgende.

Jaarlijks worden door B/T aanvragen voor KOT behandeld die een HOTHOR-signalering (Hoge Toekenning, Hoog Risico) hebben. HOTHOR wordt gesignaleerd wanneer op basis van een aanvraag of wijziging van KOT een toeslagbedrag wordt berekend dat boven de vastgestelde norm van € 20.000,- uitkomt. In dat geval komt een automatische vermelding in het systeem. Er wordt dan een handmatige controle uitgevoerd om te kijken of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Een dergelijke risico-inventarisatie wordt volledig automatisch toegepast bij iedere burger bij het passeren van het normbedrag van € 20.000,- en betreft een vorm van regulier toezicht. Een uitvraag of controle als gevolg van het door B/T gegeven kenmerk HOTHOR noopt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het bevestigende antwoord op. Aanwijzingen dat in het geval van belanghebbende deze signalering heeft geleid tot institutionele vooringenomenheid, heeft de Commissie niet gevonden. Het bezwaar treft in zoverre geen doel.

Beslistermijn aanvraag KOT
Belanghebbende stelt dat op grond van artikel 19 van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) B/T binnen een termijn van negen
maanden definitief had moeten beslissen over de aanvraag voor KOT, maar dat
B/T die termijn heeft overschreden. De Commissie is van oordeel dat hieruit niet volgt
dat er sprake is van vooringenomen handelen over de jaren 2009 en 2012.

Compensatie per afzonderlijk jaar
Belanghebbende meent voorts, kort gezegd, dat de jaren waarin geen fouten zijn
gemaakt niet uitgesloten kunnen worden van compensatie omdat de gevolgen van de
terugvordering(en) doorlopen in andere jaren. UHT heeft deze stellingname betwist en
daarbij, kort gezegd, betoogd dat overeenkomstig de in de Wht neergelegde systematiek het recht op compensatie per afzonderlijk jaar wordt vastgesteld en dat jaren waarin geen fouten zijn gemaakt niet in aanmerking komen voor compensatie.

De Commissie meent dat voor de stellingname van belanghebbende dat de jaren waarin geen fouten door B/T zijn gemaakt toch in aanmerking dienen te komen voor
tegemoetkoming dan wel compensatie, geen steun is te vinden in de (systematiek van
de) Wht. De Commissie adviseert UHT dit bezwaaronderdeel van belanghebbende
ongegrond te verklaren.

Onderliggende stukken ter zake O/GS-kwalificatie en FSV-lijst
Belanghebbende heeft voorts ter zitting, bij wijze van aanvullend bezwaar, verzocht aan UHT om de onderliggende stukken te overleggen op grond waarvan de conclusie is
getrokken dat geen sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie en dat
belanghebbende niet is opgenomen op een FSV-lijst. Belanghebbende meent dat, zonder die stukken, die stellingname niet kan worden geverifieerd.

UHT heeft vervolgens, daartoe door de Commissie verzocht, zich daarover uitgelaten in de aanvullende schriftelijke beschouwing en in de e-mail van 15 januari 2025. UHT stelt zich daarbij op het standpunt dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat belanghebbende heeft verzocht om een betalingsregeling, die zou dan vervolgens door B/T zou zijn geweigerd. Volgens UHT betekent dit dat terecht is geconcludeerd dat geen sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie. Belanghebbende heeft daarop gereageerd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat UHT er niet in is geslaagd met stukken te onderbouwen dat geen sprake is van geweest van een onterechte O/GS-kwalificatie. De Commissie stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende heeft verzocht om een passende betalingsregeling. Een weigering daarvan kan evenmin aan de orde zijn. Bij die stand van zaken heeft UHT zicht terecht op het standpunt mogen stellen dat niet gebleken is dat sprake is van een (onterechte) O/GS-kwalificatie voor het jaar 2012. Het bezwaar treft in zoverre geen doel.

Wat betreft de FSV-lijst heeft UHT verwezen naar de overgelegde productie 59 en gesteld dat uit de geraadpleegde systemen niet is gebleken dat belanghebbende op de FSV-lijst is opgenomen. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden (die door belanghebbende overigens ook niet zijn aangevoerd) op grond waarvan aan de juistheid van die conclusie van UHT moet worden getwijfeld. Dit bezwaaronderdeel kan om die reden evenmin doel treffen.

LIC-overzichten
Belanghebbende heeft verzocht om een toelichting op de LIC-overzichten. In het
bijzonder verzoekt zij om een verduidelijking van de verrekeningen die zijn gedaan en de uiteindelijke betalingen. UHT heeft in reactie op dit verzoek en met verwijzing naar de desbetreffende LIC-overzichten in de beschouwing per afzonderlijk jaar een toelichting gegeven. De Commissie meent dat, met de door UHT in haar beschouwing gegeven toelichting, voldoende duidelijkheid is verschaft in de betalingen en verrekeningen die B/T heeft verricht. Aan de bezwaargrond van belanghebbende is hiermee tegemoet gekomen zodat deze geen bespreking meer behoeft.

Ten onrechte informatie opgevraagd over meerdere jaren
Belanghebbende stelt dat B/T ten onrechte informatie heeft opgevraagd over meerdere jaren terwijl B/T daar geen grond voor had. UHT betwist dat daarvan sprake is geweest. De Commissie meent dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden geconcludeerd dat B/T ten onrechte aan belanghebbende over meerdere jaren heeft verzocht om haar van informatie te voorzien. Dit bezwaarpunt kan daarom geen doel treffen.

Meerdere procedures gevoerd, proceskostenvergoeding
Belanghebbende stelt dat zij meerdere juridische procedures heeft gevoerd, zonder dat een vergoeding voor de proceskosten is toegekend. UHT heeft in reactie hierop
aangegeven dat niet is gebleken dat belanghebbende procedures heeft gevoerd waarvoor juridische kosten zijn gemaakt. De Commissie overweegt dat belanghebbende heeft nagelaten haar stellingname te onderbouwen met stukken. Dit bezwaarpunt kan reeds hierom geen doel kan treffen.

Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren deels gegrond zijn en zullen moeten leiden tot herroeping van de
bestreden beslissing met kenmerk UHT-DCH, zal de Commissie UHT adviseren de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH in zoverre te herroepen en om:

  • een compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen voor het jaar 2009;
  • de compensatieberekening als volgt aan te passen:
  • de toeslagrente over gemiste KOT voor het jaar 2008 aan te passen naar het
    bedrag van € 4.215,-;
  • de einddatum van de vergoeding van immateriële schade vast te stellen op de
    datum van de beschikking op bezwaar
  • de aanvullende vergoeding van 1% opnieuw te berekenen;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter