BAC 2023-11516
Publicatiedatum 13-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 14 december 2022 (UHT-DCH)
Hoorzitting: 26 november 2024 om 11:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 17 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de
bezwaarschriften gericht tegen het besluit van 14 december 2022 met kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar gericht tegen het besluit van 22 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten.
- De beschikking van 14 december 2022 met kenmerk UHT-DCH waarin UHT heeft
beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 66.327
wordt toegekend voor het jaar 2009, de periode augustus tot en met december
van 2010, de periode januari tot en met november van 2011, de periode januari
tot en met mei van 2013 en het jaar 2017. De reden is dat
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten heeft gemaakt
dan wel de regels voor kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) te streng heeft
toegepast. Voor de toeslagjaren 2005 tot en met 2008, de maanden januari tot en met juli van 2010, de maand december van 2011, het jaar 2012, de maanden juni tot en met december van 2013, de jaren 2014 tot en met 2016 en de jaren 2018 tot en met 2020 komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie. De reden hiervoor is dat B/T in deze perioden geen fouten heeft gemaakt dan wel de regels voor de KOT te streng heeft toegepast. - De beschikking van 22 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende voor het jaar 2008 en de jaren 2010 tot en met 2013 in aanmerking komt voor een opzet/grove schuld (hierna: O/GS) tegemoetkoming.
Procesverloop
- Op 18 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de
KOT. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is beslist dat de
herbeoordeling ziet op de toeslagjaren 2005 tot en met 2020. - Bij beschikking van 23 juni 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op
basis van de eerste toets in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van
€ 30.000. - Op 9 november 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van
institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2005 tot en met 2008, het jaar 2012, de jaren 2014 tot en met 2016 en de jaren 2018 tot en met 2020 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie. Hetzelfde geldt voor de
periode januari tot en met juli van 2010, de maand december van 2011 en de
periode juni tot en met december van 2013. - Bij beschikking van 14 december 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 66.327. - Bij beschikking van 14 december 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
geen compensatie krijgt toegekend voor de jaren 2005 tot en met 2008, de
maanden januari tot en met juli van 2010, de maand december van 2011, het jaar
2012, de maanden juni tot en met december van 2013, de jaren 2014 tot en met
2016 en de jaren 2018 tot en met 2020. - Bij beschikking van 22 maart 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende voor
het jaar 2008 en de jaren 2010 tot en met 2013 in aanmerking komt voor een O/GS
tegemoetkoming. - Op 23 januari 2023 en 28 september 2023 heeft gemachtigde namens
belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. - Op 5 februari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 26 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij
dit advies gevoegd. - Op 26 november 2024 heeft UHT desgevraagd de printscreen van de Fraude
Signalering Vermelding (hierna: FSV) aan de Commissie en gemachtigde
toegestuurd. - De Commissie bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid], heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en of terecht en op goede gronden is geconcludeerd dat
belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2005 tot en
met 2008, de maanden januari tot en met juli van 2010, de maand december van 2011, het jaar 2012, de maanden juni tot en met december van 2013, de jaren 2014 tot en met 2016 en de jaren 2018 tot en met 2020. Daarnaast zal de Commissie ingaan op de overige bezwaargronden.
Termijnenoverschrijding
Gemachtigde wijst erop dat UHT de beslistermijnen overschrijdt. Zij vraagt
de Commissie om daarover een signaal af te geven. De Commissie wijst erop dat de wet de termijnen stelt. Het bieden van een structurele, collectieve oplossing voor de
termijnproblemen van UHT, kan alleen de wetgever. Aan de gedupeerde ouders wordt nu alleen de mogelijkheid geboden om bij termijnoverschrijding na een ingebrekestelling, een beroep niet tijdig beslissen in te dienen.
Persoonlijk dossier
Gemachtigde stelt dat het persoonlijk dossier van belanghebbende nog niet is
toegezonden. Daarnaast stelt gemachtigde dat op grond van de informatie uit het
onderliggende dossier geen volledig beeld gevormd kan worden.
De Commissie kan zich voorstellen dat het wachten op het persoonlijk dossier lang duurt, maar is van mening dat dit geen gevolgen hoeft te hebben voor het verloop van deze bezwaarprocedure. Verder overweegt de Commissie dat op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht heeft op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift, met alle van belang zijnde producties is aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van gemachtigde en UHT volgt niet dat er in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Zienswijze
Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd. De Commissie kan UHT volgen ten aanzien van de motivering van de besluiten en de
zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de
bestreden beschikkingen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat
van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van mening dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de betaal- en
verrekenoverzichten en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn
onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert
het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Overschrijding termijn bij definitieve KOT-beschikking
Gemachtigde stelt dat sprake is van vooringenomen handelen aangezien de definitieve
KOT-beschikkingen zonder duidelijke redenen buiten de termijn van artikel 19 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) zijn genomen; belanghebbende heeft gelet daarop recht op compensatie. Hoewel overschrijding van termijnen onwenselijk is, ziet de Commissie in die omstandigheid onvoldoende aanknopingspunten om tot vooringenomenheid te concluderen en overweegt dat dit bezwaar buiten het bestek van de Wht valt. De door gemachtigde gestelde omstandigheid kan, gelet op het hier toepasselijke regelgevende kader, niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat leiden. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
HOTHOR en discriminatie
Belanghebbende heeft erop gewezen dat in het RKT-bestand staat dat zij in het HOTHOR (hoge toeslag, hoog risico) systeem is opgenomen, maar daarvan nooit in kennis is gesteld. Voorts verwijst belanghebbende met een link naar een publicatie van het College voor de Rechten van de Mens. Uit onderzoek zou blijken dat mensen van buitenlandse komaf aanzienlijk vaker werden geselecteerd voor een HOTHOR signalering dan personen met een Nederlandse achtergrond. Volgens belanghebbende is zij daarom gediscrimineerd.
In het geval van belanghebbende is met betrekking tot de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 – zo blijkt uit het bezwaardossier – het kenmerk HOTHOR toegevoegd. Een uitvraag of controle als gevolg van het door B/T gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. In de jaren 2007 tot en met 2011 zijn er extra controles doorgevoerd. De controles zijn geaccepteerd en de KOT werd aan belanghebbende betaalbaar gesteld. De Commissie ziet dan ook geen reden om van het standpunt van UHT af te wijken.
Compensatieberekening
Rentevergoeding gemiste KOT
UHT heeft ambtshalve opgemerkt dat de rentevergoeding gemiste KOT voor de jaren
2009, 2010, 2013 en 2017 onjuist is vastgesteld. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt,
kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse
correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan
compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27
Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder
component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening voor de jaren 2009, 2010, 2013 en 2017 op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. De Commissie adviseert UHT daarom aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de
compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.
Toeslagjaar 2011
Voorts heeft UHT opgemerkt dat de compensatie voor toeslagjaar 2011 onjuist is
vastgesteld. De bedragen onder de componenten b, c, e, f, h, m en o zijn onjuist. UHT
stelt zich op het standpunt dat deze bedragen binnen dit toeslagjaar met elkaar mogen worden verrekend. Omdat belanghebbende per saldo over dit jaar op een lagere
compensatie zou komen, zal het eindbedrag van de compensatie niet worden aangepast. De Commissie ziet geen reden om van dit standpunt af te wijken.
Component a van de compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de bedragen onder component a van de
compensatieberekening voor de jaren 2009, 2010 en 2017 onjuist zijn vastgesteld. De
Commissie overweegt dat het bedrag onder component a de hoogte is van de KOT voor de start van het onderzoek. Voor toeslagjaar 2009 is het bedrag juist vastgesteld op € 15.354, nu de beschikking van 26 januari 2010 de laatste beschikking is voorafgaand aan de vooringenomen handeling. Voor het jaar 2010 is de beschikking van 6 oktober 2010 de laatste beschikking voorafgaand aan de vooringenomen handeling en daarmee is het bedrag juist vastgesteld op € 28.120. Ditzelfde geldt voor toeslagjaar 2017. Uit het bezwaardossier volgt dat de beschikking van 28 december 2016 de laatste beschikking is voorafgaand aan de vooringenomen handeling. Het bedrag onder component a is juist vastgesteld op € 4.201. De Commissie ziet dan ook geen reden om het standpunt van UHT onjuist te achten en adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Immateriële schade
Gemachtigde vraagt UHT om in het voordeel van belanghebbende af te wijken van de
forfaitaire vergoeding van de immateriële schade die de Wht voorschrijft,
belanghebbende heeft immers veel meer schade geleden dan € 500 per halfjaar. De
Commissie overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de
integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire vergoedingen. De
Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding
gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde
compensatiestelsel in een geval als het onderhavige buiten toepassing zou moeten
blijven. Zulks te minder omdat de Wht ook voorziet in de mogelijkheid om vergoeding
van de daadwerkelijke (im)materiële schade te vragen via de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade. Het betoog van gemachtigde op dit punt slaagt niet. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van de berekening immateriële schade heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT
daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen. Tijdens de zitting van 26 november
2024 is vastgesteld dat de aanvangsdatum immateriële schadevergoeding gewijzigd
dient te worden naar de datum 14 mei 2010, nu belanghebbende ook voor toeslagjaar
2007 in aanmerking komt voor compensatie.
Juridische kosten
Belanghebbende verzoekt om de juridische kosten die zij destijds heeft gemaakt, te
vergoeden. Volgens belanghebbende zijn deze niet meegenomen in de
compensatieberekening.
De Commissie ziet, buiten toeslagjaar 2011, in de stukken in het dossier geen
aanknopingspunten om aan te nemen dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van juridische hulp. De Commissie volgt het standpunt van UHT en neemt hierbij in
aanmerking dat het op de weg van belanghebbende lag om deze stelling aannemelijk te maken. Ook uit het verhandelde ter hoorzitting is niet anderszins gebleken. De
Commissie adviseert dan ook, in overeenstemming met de schriftelijke reactie van UHT, om de juridische kosten ten aanzien van toeslagjaar 2011 te vergoeden. Voor de overige toeslagjaren adviseert de Commissie het bezwaar ongegrond te verklaren.
Afgewezen toeslagjaren
In haar schriftelijke reactie naar aanleiding van de bezwaren van belanghebbende heeft UHT het standpunt ingenomen dat zij voornemens is om belanghebbende alsnog te compenseren over toeslagjaar 2007 vanwege, alsnog geconstateerde,
hardheid van het stelsel. Ook voor toeslagjaar 2010 is UHT voornemens om
belanghebbende voor het gehele jaar te gaan compenseren nu belanghebbende heeft
aangetoond ook in de periode januari tot en met juli 2010 geregistreerde opvang te
hebben afgenomen. De Commissie heeft geen aanleiding UHT in die opvatting niet te
volgen.
Ten aanzien van toeslagjaar 2005 zijn er geen aanwijzingen dat de definitief vastgestelde KOT onjuist is of dat er door B/T vooringenomen is gehandeld dan wel de regels voor de KOT te streng zijn toegepast. Voor de jaren 2006, 2008 en 2012 is de KOT bijgesteld naar aanleiding van door belanghebbende en of door de kinderopvanginstelling aangeleverde informatie. De verplichting tot terugbetaling van de KOT voor deze jaren zijn het gevolg van reguliere correcties. Dat kan niet als vooringenomen handelen worden aangemerkt. De reguliere correcties over deze toeslagjaren wijzen ook niet op onbillijkheden vanwege de hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast. Ook in de wijze waarop de bezwaarprocedure in de jaren 2005 en 2008 heeft plaatsgevonden, ziet de Commissie geen aanknopingspunten om hier anders over te oordelen.
Voor de jaren 2014 en 2015 komt belanghebbende niet in aanmerking voor een van de
compensatieregelingen, omdat er over deze jaren geen KOT is toegekend. Het is de
Commissie gebleken dat belanghebbende op 3 december 2013 de KOT met ingang van 1 januari 2014 heeft stopgezet. Uit het bezwaardossier volgt niet dat in deze jaren een nieuwe aanvraag KOT is ingediend en geregistreerde opvang heeft plaatsgevonden. In de toeslagjaren 2016, 2018, 2019 en 2020 heeft er geen verlaging van de KOT plaatsgevonden. Daarbij merkt de Commissie voor de jaren 2019 en 2020 op dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor handelingen van B/T na 23 oktober 2019, tenzij die handelingen causaal verband houden met vooringenomen handelingen van voor die datum. Hiervan is niet gebleken.
Tot slot is belanghebbende voor de maand december 2011 en de maanden juni tot en
met december 2013 niet gecompenseerd, omdat uit de toegestuurde jaaropgaven niet
blijkt dat er in deze maanden geregistreerde opvang is afgenomen. Gelet op voorstaande is er naar het oordeel van de Commissie geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT onjuist te achten. De heroverweging vindt plaats op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het standpunt van gemachtigde dat in de toeslagjaren 2008, 2011 en 2013 de KOT is vastgesteld op basis van de door
belanghebbende overgelegde jaaropgaven, maar er mogelijk bij andere
kinderopvanginstellingen opvang is afgenomen en er daarom recht is op meer
compensatie, wordt dan ook niet gevolgd.
O/GS
Nu belanghebbende voor het gehele jaar 2010 wordt gecompenseerd op basis van
vooringenomenheid wordt de O/GS tegemoetkoming aangepast, aldus UHT. De
Commissie ziet geen reden om van het standpunt van UHT af te wijken, nu de
compensatie die belanghebbende krijgt toegekend op basis van vooringenomenheid,
hoger is dan de O/GS tegemoetkoming. Belanghebbende komt hierdoor niet in een
‘slechtere’ positie terecht.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat concludeert de Commissie om de bezwaren gericht tegen de beschikking
van 14 december 2022 met kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te verklaren en het bezwaar gericht tegen het besluit van 22 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B
ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter