BAC 2023-11475
Publicatiedatum 13-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 9 december 2022 met kenmerk UHT-HD CWS
Hoorzitting: 20 oktober 2023 om 11:30 uur
Overdracht advies aan UHT: 5 februari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om
proceskostenvergoeding in te willigen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) een aanvullende compensatie toegekend van € 13.130.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2007, 2008, 2009,
2010 en 2011. - Bij brief van 29 maart 2021 met kenmerk UHT-VC I heeft UHT aan
belanghebbende medegedeeld dat zij een voorlopige compensatie ontvangt van
€ 45.233. - Bij beschikking van 9 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan
belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 45.405. - Belanghebbende heeft op 27 september 2021 verzocht om een aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade. - CWS heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 21
november 2022 aan UHT toegestuurd. - UHT heeft het advies van CWS gevolgd en bij beschikking van 9 december 2022
met kenmerk UHT-HD CWS aan belanghebbende een aanvullende compensatie
toegekend voor een bedrag van € 13.130. - Gemachtigde heeft bij brief van 20 januari 2023 tegen deze beschikking bezwaar
gemaakt. - UHT heeft op 31 mei 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 18 oktober 2023 heeft gemachtigde per e-mail aanvullende stukken geleverd
waar zij naar wenst te verwijzen ter hoorzitting. - Op 20 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat achter dit advies is gevoegd. - Op 14 november 2023 heeft UHT doorgegeven dat zij een ruimere termijn heeft
gegeven aan belanghebbende voor het aanleveren van aanvullende stukken. - Op 8 december en 13 december 2023 heeft de Commissie de stand van zaken
opgevraagd. Op 13 december 2023 heeft UHT gereageerd dat zij nog intern
overleg moest plegen. - Op 21 december 2023 heeft de Commissie de stand van zaken opgevraagd.
- Op 9 januari 2024 heeft de Commissie toestemming verleend tot aanhouding van
de zaak. - Op 16 februari 2024 heeft de Commissie de stand van zaken opgevraagd.
- Op 26 februari 2024 heeft UHT gereageerd dat zij een voorstel aan
belanghebbende kan doen. - Op 2 april en 17 april 2024 heeft de Commissie de stand van zaken opgevraagd.
- Op 17 april 2024 heeft UHT gemeld dat de zaak wordt overgedragen aan een
collega. - Op 2 mei 2024 heeft de Commissie de stand van zaken opgevraagd en hierop
heeft UHT gereageerd. - Op 16 mei 2024 heeft de Commissie de stand van zaken opgevraagd en hierop
heeft UHT gereageerd dat het schikkingsvoorstel door gemachtigde is ontvangen. - Op 26 mei 2024 heeft gemachtigde aan de Commissie laten weten dat
belanghebbende en UHT niet tot overeenstemming zijn gekomen. - Op 3 juni, 14 juni en 17 juni 2024 heeft gemachtigde aanvullende informatie
verschaft. - Op 27 juni 2024 heeft UHT aan de Commissie laten weten dat een nieuw
schadekader van CWS in werking treedt en dat zij daarom om uitstel verzoekt. - Op 15 juli 2024 heeft UHT aan de Commissie laten weten dat zij aanvullende
vragen aan CWS heeft gesteld. - De CWS heeft de antwoorden op de vragen van UHT op 8 augustus 2024 aan UHT
toegestuurd. - UHT heeft naar aanleiding van het nieuwe schadekader van CWS op 26 augustus
2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend bij de Commissie. Gemachtigde
heeft daar op 30 september 2024 op gereageerd. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid], heeft de bezwaren van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM).
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de
Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS. In haar aanvullende bezwaarschrift van 30
september 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de
bezwaren zich beperken tot de hierna te bespreken aspecten. Door CWS is ambtshalve
een aanvullende vergoeding toegekend van € 500 voor het voeren van de procedure bij de CWS. Deze additionele vergoeding is niet in geschil.
Verletkosten en regelzaken
Belanghebbende stelt dat zij, in plaats van de toegekende vergoeding voor verletkosten en regelzaken over drie jaar, recht heeft op vergoeding van deze kosten over vijf jaar, aangezien zij voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011 als gedupeerde is aangemerkt. De Commissie oordeelt dat uit de beschikking van UHT van 9 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I blijkt dat belanghebbende compensatie ontvangt voor door B/T gemaakte fouten over de toeslagjaren 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011. Aldus is de Commissie van oordeel dat dit onderdeel van het bezwaar gegrond is en tot een herroeping van het bestreden besluit zal moeten leiden.
Vervangende opvangkosten
Belanghebbende voert aan dat zij heeft gewerkt en een minderjarig kind had dat naar de basisschool ging. Daarmee voldoet zij op grond van het nieuwe schadekader van CWS aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een redelijke vergoeding voor vervangende opvangkosten. UHT stelt dat op grond van het nieuwe schadekader geen ruimte bestaat voor het toekennen van een vergoeding voor vervangende opvang, omdat het niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in de periode van 2012 tot en met 2018 meerdere dagen per week heeft gewerkt. Uit de inkomensgegevens van belanghebbende volgt namelijk dat zij van 2012 tot en met 2018 geen of nauwelijks loon ontving en daarom naar de mening van UHT weinig uren heeft gewerkt. Volgens UHT moet belanghebbende daarom in staat zijn geweest om haar werktijden tijdens schooltijden te regelen.
In het nieuwe schadekader staat onder paragraaf 3.1 opgenomen op welk moment de
ouder recht heeft op vergoeding van vervangende opvangkosten. De schade die de ouder geleden heeft kan, volgens dat kader, voor vergoeding in aanmerking komen in het geval dat de ouder in die periode recht zou hebben gehad op KOT, bijvoorbeeld als de ouder werkte en kinderen had die 12 jaar of jonger waren. De Commissie oordeelt dat in het geval van belanghebbende daarvan sprake is. Belanghebbende heeft de hoogte van de ter zake gestelde schade niet aannemelijk gemaakt. De door CWS gehanteerde maatstaf van een redelijke vergoeding voor vervangende opvangkosten per uur wordt namelijk hiertegen afgezet. De Commissie acht deze gang van zaken, zowel wat de gehanteerde maatstaf betreft, als de wijze waarop CWS aan die maatstaf heeft getoetst, niet onredelijk. Daarom is de Commissie van oordeel dat dit onderdeel van het bezwaar ongegrond verklaard dient te worden.
Inkomensschade
Belanghebbende stelt dat UHT een vergoeding voor inkomensschade dient toe te kennen. UHT is van mening dat het causale verband tussen de problemen met de KOT en de studie van belanghebbende niet aanwezig is. Volgens belanghebbende is van belang dat de KOT-problemen speelden in de periode dat belanghebbende studeerde en dat die problemen ernstig waren. Belanghebbende kon de opleidingskosten niet betalen vanwege de terugvorderingen en haar vaste lasten niet meer dragen waardoor zij haar studie niet met succes kon afronden. De problemen ontstonden, in tegenstelling tot wat UHT aanvoert, niet pas eind april 2011, maar in december 2010, toen belanghebbende uitvraagbrieven van B/T ontving.
UHT stelt in navolging van CWS dat niet aannemelijk geworden is dat belanghebbende
inkomensschade heeft geleden als gevolg van de problemen met de KOT.
De Commissie kan CWS en UHT volgen in het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is
geworden dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de gestelde
inkomensschade in verband met het niet afronden van haar studie. De Commissie ziet
geen aanleiding voor een oordeel dat afwijkt van het advies dat CWS omtrent dit punt
heeft gegeven en adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te
verklaren.
Studievertraging
Belanghebbende voert aan dat zij door het handelen van B/T haar opleiding HBO-rechten niet heeft kunnen voltooien, heeft moeten overstappen naar de opleiding HBO-SJD vanwege het niet behalen van voldoende studiepunten en ook deze studie niet heeft af kunnen ronden. De studiekosten dienen volgens belanghebbende te worden vergoed.
Belanghebbende heeft, blijkens de stukken en het onderzoek ter zitting, gedurende de
jaren 2010-2011 ingeschreven gestaan aan Hogeschool InHolland voor de opleiding
Bachelor-HBO-rechten voltijd. Zij heeft gedurende de jaren 2011-2012 ingeschreven
gestaan aan dezelfde hogeschool voor de opleiding Bachelor Sociaal Juridische
Dienstverlening voltijd. In geen van beide gevallen is aannemelijk geworden dat
belanghebbende studievertraging heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de Commissie hebben UHT en CWS voldoende gemotiveerd
uitgelegd dat zij het niet aannemelijk achten dat een verband bestaat tussen het stoppen met de studie en de problemen met de KOT. Volgens CWS heeft belanghebbende zelf ervoor gekozen om een andere studie te starten ondanks haar gestelde klachten en is er te weinig informatie over de aard en de duur van de klachten. Het enkele gegeven dat belanghebbende zich heeft ingeschreven voor een studie is voor CWS onvoldoende geweest om een causaal verband aan te nemen tussen het stoppen van de studie en de problemen met de KOT.
De Commissie oordeelt dat UHT het advies van CWS inzake deze gestelde schade heeft
kunnen volgen en adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te
verklaren.
Andere extra kosten door stopzetting van de KOT/kosten (dwang) invordering
Belanghebbende stelt dat zij aanspraak maakt op de bijkomende kosten van invordering van de schulden. Zij heeft namelijk twee gerechtelijke procedures gevoerd vanwege woninguitzetting. Zij vordert daarom een vergoeding van € 2.000 voor de kosten, rente, gerechtelijke procedures en beslagleggingen.
De Commissie is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat belanghebbende één
gerechtelijke procedure heeft gevoerd bij de kantonrechter in Rotterdam. De Commissie acht het daarom terecht dat belanghebbende een vergoeding ontvangt voor deze gerechtelijke procedure, omdat volgens CWS aannemelijk is gemaakt dat de
uithuiszetting eerst en vooral is veroorzaakt door het handelen van B/T. Voor zover de
Commissie kan beoordelen, heeft belanghebbende nog een gerechtelijke procedure
gevoerd, echter betrof dit geen uithuiszetting maar een vordering uit een
energiecontract. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit punt
gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Verhuiskosten en vervanging inboedel
Belanghebbende stelt dat blijkens het nieuwe schadekader van CWS een vast bedrag
wordt toegekend indien aannemelijk is dat de huisuitzetting/ontruiming het gevolg is van problemen met de KOT. UHT is in de meest recente beschouwing van 26 augustus 2024 niet ingegaan op deze schadepost.
De Commissie volgt belanghebbende in haar betoog en verzoekt UHT om deze
schadepost alsnog te beoordelen. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit
punt gegrond te verklaren.
Immateriële schadevergoeding
UHT heeft het nieuwe schadekader van CWS betrokken in de beoordeling van de
immateriële schadevergoeding. Belanghebbende voert aan dat niet inzichtelijk is
gemaakt hoe de immateriële schadevergoeding is opgebouwd. In de aanvullende
beschouwing van 26 augustus 2024 heeft UHT enkel een totaalbedrag vermeld van
€ 29.500, welke zal worden verrekend met het totale bedrag van € 23.500 aan
immateriële schadevergoeding dat reeds aan belanghebbende is toegekend.
De Commissie is met belanghebbende van oordeel dat de berekening van de immateriële schadevergoeding niet voldoende inzichtelijk is gemaakt en adviseert UHT de berekening verder toe te spitsen op de verschillende bouwstenen zoals is vermeld in de publicatie ‘De werkwijze en het schadekader van de Commissie Werkelijke Schade’. Met name dient UHT zich te vergewissen dat de verrekeningen juist zijn. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en deels tot
herroeping van het bestreden besluit zal moeten leiden, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- het bestreden besluit deels te herroepen
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter