BAC 2023-11426
Publicatiedatum 13-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 18 januari 2023 met kenmerk UHT-DCH ZV
Ontvangst bezwaarschrift: 17 januari 2023
Hoorzitting: 25 juni 2024
Overdracht advies aan UHT: 22 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de bestreden beschikking gedeeltelijk gegrond te verklaren
en een vergoeding voor de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Gemachtigde heeft namens belanghebbende bij bezwaarschrift van 17 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 18 januari 2023 waarbij aan belanghebbende is meegedeeld:
- dat er bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2005 tot en met 2014 gebleken is dat er fouten zijn gemaakt met haar kinderopvangtoeslag en dat zij wordt
gecompenseerd voor een bedrag van € 111.619;
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 25 januari 2021 een verzoek gedaan voor een
herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). - Op 27 december 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat er geen aanwijzingen zijn
dat voor de toeslagjaren 2005, 2006 en 2011 de definitief vastgestelde bedragen aan KOT onjuist zijn of dat B/T voor deze jaren institutioneel vooringenomen heeft
gehandeld, noch dat er sprake is van onbillijkheden voor deze jaren als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wht. De compensatieregeling en
hardheidscompensatie zijn daarom niet van toepassing op die toeslagjaren. Voor de
toeslagjaren 2007 tot en met 2010, 2012 en 2013 is de compensatieregeling wel van toepassing naar het oordeel van de CvW. - Bij brief van 18 januari 2023 is bovenstaande beschikking genomen.
- Bij brief van 17 januari 2023 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen
voornoemde beschikking. - Op 19 september 2023 zijn er aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
- Op 10 januari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 25 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
advies gevoegd. - Op 7 juli 2024 heeft UHT een nadere reactie ingediend.
- Bij e-mailbericht van 19 juli 2024 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
- De Commissie bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid] heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht heeft besloten het
compensatiebedrag vast te stellen op € 111.619 (na aftrek van de Catshuisregeling) voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2012 en 2013 en dat belanghebbende geen aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen handelen door B/T of hardheid van de toepassing van het systeem voor de toeslagjaren 2005, 2006, 2011 en 2014.
Motivering van de beschikking
Naar het oordeel van de commissie is door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de
compensatieberekening, en het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden beschikking alsnog voldoende onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding over gemiste KOT
In de (bijlage bij de) schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat de berekening voor
de toeslagrente onjuist is berekend. De startdata voor deze vergoeding hadden
respectievelijk 1 juli 2008, 1 juli 2009, 1 juli 2010, 1 juli 2011 en 1 juli 2013 moeten zijn
in plaats van 22 juni 2009, 26 februari 2010, 26 februari 2010, 26 oktober 2011 en 5
november 2013. De einddata zijn vastgesteld op 18 januari 2023, datum van de
bestreden beschikking. Ook voor toeslagjaar 2013 is uitgegaan van onjuiste data maar
de vergoede toeslagrente is hoger dan waar belanghebbende recht op zou hebben indien de juiste data zouden zijn gehanteerd. UHT heeft aangegeven vanwege het verbod op reformatio in peius niet ten nadele van belanghebbende te beslissen. De Commissie kan zich in deze laatste benadering vinden nu deze niet in het nadeel van belanghebbende is en adviseert de vergoeding voor de rente over gemiste KOT in de beslissing op bezwaar in de aangegeven zin opnieuw te berekenen. Het bezwaar van belanghebbende treft op dit punt doel.
Immateriële schadevergoeding
UHT heeft in de schriftelijke reactie uiteengezet dat de vergoeding voor de immateriële
schade onjuist is vastgesteld in de compensatieberekening. De startdatum van de
immateriële schadevergoeding is volgens UHT onjuist gesteld op 22 juni 2009. Dit had 25 augustus 2009 moeten zijn. De Commissie kan zich vinden in de opvatting van UHT dat de datum van 22 juni 2009 in het voordeel van de belanghebbende is en daarom niet behoort te worden aangepast.
Ten aanzien van de einddatum overweegt de Commissie als volgt. UHT heeft aangegeven dat nu de rente over gemiste KOT moet worden herberekend, de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade dient te worden doorberekend tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade bij de beslissing op bezwaar opnieuw dient te worden vastgesteld. De Commissie kan zich in deze benadering vinden en adviseert de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade door te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding van 1 procent
Het advies van de Commissie om de vergoeding voor de rente over gemiste KOT te
herberekenen en de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade aan te
passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1 procent in de beslissing op
bezwaar over een hoger subtotaal moet worden berekend dan het geval is in de
definitieve compensatiebeschikking.
2005
De Commissie overweegt dat de neerwaartse bijstelling van de KOT over het toeslagjaar 2005 te maken had met wijzigingen van het aantal uur dat kinderopvang is genoten en het rekentarief. Ter hoorzitting heeft gemachtigde gesteld dat sprake is van
vooringenomen handelen, omdat aan de terugvordering geen terugvorderingsbeschikking ten grondslag ligt. De Commissie is van oordeel dat het ontbreken van een terugvorderingsbeschikking is te kwalificeren als onzorgvuldig maar dat dit niet per definitie leidt tot de conclusie dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. Daartoe vindt de Commissie het volgende van belang. In het informatie- en beoordelingsformulier wordt melding gemaakt van een (telefonisch) gesprek van 5 oktober 2005 met aanvrager waarin is besproken dat de opvanguren niet goed zijn opgegeven, namelijk tot augustus 2005. Daarom zijn de opvanguren actief herzien van 1.653 naar 2.443. Dit heeft geleid tot een (extra) uitbetaling op 6 december 2005 van € 3.769. Bij brief van 27 oktober 2006 is belanghebbende meegedeeld dat zij in de definitieve opgaaf van 2005 2.730 dagopvanguren heeft opgegeven maar dat zij echter gebruik heeft gemaakt van maar 1.183 dagopvanguren, waardoor belanghebbende werd geconfronteerd met een forse terugvordering. Hoewel de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient, is de Commissie van oordeel dat bovenstaande reconstructie van de feiten niet leidt tot de conclusie dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid.
2006
Over toeslagjaar 2006 is geen (inhoudelijk) bezwaar gemaakt, zodat de Commissie dit
tijdvak buiten beschouwing laat.
2007
Belanghebbende heeft gesteld dat voor de berekening van component b het bedrag van € 678 dient te worden gehanteerd in plaats van het bedrag van € 685. Op basis van het besluit van 25 augustus 2009 (productie 16) stelt de Commissie vast dat het
gehanteerde bedrag van € 685 juist is en dat dit onderdeel van het bezwaar derhalve
ongegrond is.
2011
De Commissie stelt vast dat UHT ter hoorzitting heeft toegezegd dat er alsnog
institutioneel vooringenomen handelen wordt aangenomen voor dit toeslagjaar en dat belanghebbende dientengevolge zal worden gecompenseerd. Er wordt dus aan dit
onderdeel van het bezwaar tegemoet gekomen, zodat de Commissie dit onderdeel niet verder bespreekt.
2014
Ten aanzien van toeslagjaar 2014 is geen (inhoudelijk) bezwaar gemaakt, zodat de
Commissie dit tijdvak buiten beschouwing laat.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden tot herroeping van de bestreden beschikking, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaar over de toeslagjaren 2005, 2006, 2009, 2010, 2012 en 2013
(gedeeltelijk) gegrond te verklaren, de renteberekening terzake aan te passen zoals
in de schriftelijke reactie en ter hoorzitting is aangegeven, en voor toeslagjaar 2011
belanghebbende te compenseren wegens institutioneel vooringenomen handelen; - een proceskostenvergoeding toe te kennen, daarbij 2 procespunten toe te kennen
met een wegingsfactor 2 en daarbij het hoogste bedrag per procespunt te hanteren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter