Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11418

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 28 november 2022 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: 3 januari 2023

Hoorzitting: 10 juli 2024.

Datum vaststelling advies: 24 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de
Commissie) adviseert UHT om de beschikking van 28 november 2022 met
kenmerk UHT-DCH te herroepen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 28 november 2022 met kenmerk UHT-DCH.

In haar beschikking met kenmerk UHT-DCH heeft UHT compensatie toegekend voor het jaar 2010 en delen van de jaren 2011 en 2012. Het verzoek om compensatie is
afgewezen voor het jaar 2007, de maanden januari tot en met augustus 2011, de
maanden juni, augustus en oktober tot en met december 2012 en de jaren 2013 en 2014. De beschikking wordt hierna aangeduid als ‘de bestreden beschikking’.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. De bestreden beschikking is genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

    Procesverloop

    • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de
      kinderopvangtoeslag (hierna: ‘KOT’).
    • Bij advies van 7 november 2022 heeft de Commissie van Wijzen geadviseerd dat
      dat jegens belanghebbende over het jaar 2007 geen sprake is van institutioneel
      vooringenomen handelen. Ook voor de maanden januari t/m augustus 2011, de
      maanden juni, augustus en oktober t/m december 2012 en de jaren 2013 en
      2014 is de compensatieregeling niet van toepassing.
    • Bij beschikking van 28 november 2022 heeft UHT een compensatiebedrag van
      totaal € 58.160,- aan belanghebbende toegekend. Het verzoek om compensatie is
      afgewezen voor het jaar 2007, de maanden januari tot en met augustus 2011, de
      maanden juni, augustus en oktober tot en met december 2012 en de jaren 2013
      en 2014.
    • Tegen de bestreden beschikking heeft belanghebbende op 2 januari 2023 een
      bezwaarschrift ingediend.
    • UHT heeft op 22 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de
      bezwaren van belanghebbende.
    • Op 10 juli 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
      van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
    • UHT heeft op 30 juli 2024 het bezwaardossier, aangevuld met producties 59 – 61
      overgelegd.
    • Bij brief van 2 augustus 2024 heeft belanghebbende nader gereageerd.
    • Dit advies is opgesteld door [fungerend voorzitter], [commissielid] en [commissielid].

    Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

    Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    Motivatie / equality of arms
    Belanghebbende voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is omdat zij bij gebreke van haar persoonlijke dossier niet kan controleren waar zij aanspraak op maakt. Doordat belanghebbende noch gemachtigde over het onderliggende dossier beschikken is er sprake van een schending van het ‘equality of arms’ beginsel, welke voortvloeit uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Belanghebbende stelt dat niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag tot stand is gekomen.
    UHT stelt dat in de schriftelijke reactie samen met de daarbij gevoegde producties alle
    relevante informatie aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Hierdoor is een
    eventueel zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek hersteld. UHT stelt dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms.

    De Commissie overweegt dat de bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen.

    De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke
    reactie, het hierbij behorende dossier, waarin het overzicht van het Landelijk
    Incassocentrum en de overige producties en de compensatieberekening, het bestreden
    besluit voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stellingname van belanghebbende volgt niet dat op dit moment nog specifieke stukken zouden ontbreken. Naar het oordeel van de Commissie zijn dan ook geen aanknopingspunten aanwezig dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie belanghebbende daarom niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn.

    Compensatieberekening
    Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij zonder het dossier niet kan
    controleren of de toegekende compensatie correct is berekend. Het besluit is
    ongemotiveerd tot stand gekomen, aldus belanghebbende. In haar schriftelijke reactie
    licht UHT de bedragen in de compensatieberekening toe en verwijst zij naar de
    producties bij de schriftelijke reactie. De Commissie overweegt dat UHT (ook in de
    compensatiebeschikking) duidelijk heeft toegelicht op welke wijze de afzonderlijke
    componenten van de toegekende compensatie tot stand zijn gekomen. Uit de aan
    belanghebbende verstrekte stukken blijkt ook waarop de bedragen gebaseerd zijn.

    Wijziging compensatieberekening 2011 en 2012
    UHT zegt toe dat zij in haar beslissing op bezwaar het bedrag van de reeds toegekende
    compensatie wijzigt in het voordeel van belanghebbende. UHT heeft voor
    berekeningsjaar 2011 (component a) een verkeerd bedrag opgenomen. Het bedrag van € 10.168,- is gebaseerd op de voorschotbeschikking van 8 december 2011 van € 30.504, terwijl de eerste nihil stelling van 21 april 2011 als correctiemoment geldt. Hierdoor moet voor component a worden uitgegaan van een bedrag van € 33.046, zoals vastgesteld bij voorschotbeschikking van 4 december 2010. UHT geeft aan dat component a van de compensatieberekening voor berekeningsjaar 2012 ook onjuist en in het nadeel van belanghebbende is vastgesteld. De maand juni 2012 is niet gecompenseerd en wordt alsnog gecompenseerd. UHT zal dit in haar beslissing op bezwaar in het voordeel van belanghebbende wijzigen, hetgeen leidt tot een wijziging van de toegekende compensatie. De Commissie volgt het standpunt van UHT.

    Afwijzing compensatie
    UHT heeft in haar schriftelijke reactie per berekeningsjaar (nader) uiteengezet waarom
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie. De afwijzing van compensatie heeft betrekking op het jaar 2007, de maanden januari tot en met augustus 2011, de maanden augustus en oktober tot en met december 2012, en de jaren 2013 en 2014. De aan belanghebbende verstrekte stukken onderbouwen de afwijzing van compensatie voor voormelde maanden en jaren. Belanghebbende heeft over 2011 en 2012 gesteld dat zij door woningbrand geen bankafschriften over betalingen voor kinderopvang meer kan overleggen, terwijl zij al in 2014 (productie27) haar bereidheid had uitgesproken die afschriften op te vragen. De Commissie meent dat de wel voorhanden gegevens over die jaren, waaronder gespecificeerde maandfacturen van de kinderopvanginstellingen voldoende bevestigen dat UHT van de juiste maanden van opvang in die jaren is uitgegaan. Ook andere informatie over die jaren biedt geen aanknopingspunt dat UHT van onjuiste gegevens is uitgegaan.

    De door belanghebbende in 2014 ingediende bezwaarschriften over 2011 en 2012
    (producties 25 en 27) geven daartoe evenmin aanleiding omdat daarin over specifieke
    maanden geen informatie wordt vermeld. De Commissie merkt nog op dat , anders dan door gemachtigde gesteld, het dossier in de producties 34 en 35 beslissingen op de ingediende bezwaren bevat. Gelet op het voorgaande acht de Commissie het standpunt van UHT navolgbaar.

    Verrekeningen
    Belanghebbende heeft aangevoerd dat B/T bij haar beslissingen geen rekening heeft
    gehouden met de beslagvrije voet van belanghebbende. Omdat B/T wel beschikte over
    alle gegevens om de beslagvrije voet te kunnen berekenen en toepassen is met
    betrekking tot de in het geding zijnde berekeningsjaren eveneens sprake geweest van
    hardheid. In haar schriftelijke reactie heeft UHT dit standpunt gemotiveerd weersproken.

    De Commissie overweegt dat deze verrekeningen onderdeel zijn van de uitvoering die
    over de betreffende berekeningsjaren aan de KOT zijn gegeven. Het verrekenen van
    terechte terugvorderingen levert geen compensatie op grond van hardheid op.
    Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

    Proceskostenvergoeding
    Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
    adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
    rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
    proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2
    procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
    procespunt toe te kennen.

    Conclusie en advies

    Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

    • de bestreden beschikking te herroepen;
    • component a voor berekeningsjaar 2011 vast te stellen aan de hand van de
      voorschotbeschikking van 4 december 2010 van € 33.046,-;
    • component a voor berekeningsjaar 2012 opnieuw te berekenen met
      inachtneming van de maand juni 2012;
    • component h voor berekeningsjaren 2011 en 2012 te wijzigen;
    • de vergoeding van immateriële schade (component n) te berekenen tot aan de
      dagtekening van de datum van de beslissing op bezwaar;
    • (vanwege de wijziging van component a voor 2011 en 2012) de rentevergoeding
      over gemiste KOT voor 2011 en 2012 (component o) te berekenen tot aan de
      dagtekening van de datum van de beslissing op bezwaar;
    • en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te
      berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de
      desbetreffende vergoedingen vast te stellen tot aan de dagtekening van de
      beslissing op bezwaar;
    • een nieuwe compensatieberekening aan belanghebbende te verstrekken.
    • een forfaitaire vergoeding voor proceskosten toe te kennen zoals hiervoor
      overwogen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter