BAC 2023-11397
Publicatiedatum 25-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA
Hoorzitting: 13 november 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, alsnog compensatie toe te
kennen voor toeslagjaar 2015 en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2012 tot en met 2019.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2012 tot en met 2018. In overleg met belanghebbende heeft UHT ook toeslagjaar 2019 herbeoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 26 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,- op grond van de
Catshuisregeling. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 8 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren (2012 tot en met 2019) geen
sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere
omstandigheden. - UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen
recht heeft op compensatie voor de jaren 2012 tot en met 2019. - Gemachtigde heeft bij brief van 12 januari 2023 tegen deze beschikking een
bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft bij beschouwing gedateerd 23 april 2024 schriftelijk gereageerd op het
bezwaarschrift. - Op 13 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Gemachtigde heeft, na de hoorzitting, op 13 november 2024 informatie over het
IST-team toegezonden aan de Commissie, dat is doorgezonden aan UHT.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen. De Commissie stelt vast dat de toeslagjaren 2012 en 2015 in geschil zijn.
Vooraankondiging
Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken.
De Commissie overweegt dat dit inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is en een Beroep niet tijdig beslissen de verplichting van een vooraankondiging niet wegneemt. Belanghebbende heeft echter in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door het nalaten van een vooraankondiging heeft gehad, adviseert de Commissie UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
O/GS-tegemoetkoming
Belanghebbende betoogt dat UHT in strijd met het vereiste van een zorgvuldige
voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld bij de beoordeling of zij in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld (O/GS).
De Commissie stelt vast dat uit productie 69 blijkt dat geen sprake is geweest van een
O/GS-kwalificatie. De Commissie ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de
uitkomst of de zorgvuldigheid van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Nu er geen sprake is geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, kan geen aanspraak
worden gemaakt op een O/GS-tegemoetkoming.
Toeslagjaar 2012
Belanghebbende betoogt dat zij over toeslagjaar 2012 ten onrechte niet is
gecompenseerd. Belanghebbende stelt dat sprake is van vooringenomen handelen omdat de KOT bij beschikking van 28 maart 2014 ambtshalve door de
Belastingdienst/Toeslagen (B/T) is verlaagd zonder uitvraag te doen bij haar over de
daadwerkelijk afgenomen opvanguren. De KOI-viewer waarin staat dat sprake was van
125 uur opvang per maand is onjuist; zij nam 5 dagen per week volle dagen opvang af;
230 uur per maand. Op de hoorzitting is aangevuld dat dit aantal uren overeenkomt met de opvanguren die belanghebbende daarna, in 2013, afnam bij dezelfde opvanginstelling.
De Commissie overweegt als volgt.
In de (definitieve) beschikking van 28 maart 2014 is KOT toegekend voor de periode
1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 voor 125 uur opvang per maand op basis van de KOI-viewer 2012. De KOI-viewer vermeldt 621,50 uur opvang in 5,1 maanden, de periode 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012, bij de kinderopvanginstelling. Dat komt neer op (afgerond) 122 uur per maand. De toekenning van KOT is daarmee in overeenstemming.
De Commissie overweegt verder dat UHT in beginsel af mag gaan op de informatie uit de KOI-viewer. Voor de stelling dat de KOI-viewer in dit geval onjuist is, ziet de Commissie onvoldoende aanknopingspunten. Weliswaar vermeldt het contract 230 uur per maand opvang (pagina 129 van het dossier), maar daar staat bij dat 230 uur het maximum is en dat alleen de daadwerkelijk afgenomen uren worden gefactureerd en dienen te worden betaald. Kijkend naar de opvanguren in 2013, zoals vermeld in de facturen van kinderopvanginstelling 2 (pagina 135 en verder van het dossier), stelt de Commissie vast dat geen sprake is van (voortzetting van) 230 uren opvang per maand, zoals op de hoorzitting is betoogd. Zo is in januari 2013 168,59 uur afgenomen, in februari 2013 97,67 uur en in maart 2013 142,25 uur.
Naar de Commissie meent, mocht B/T dan ook uitgaan van de juistheid van het in de
KOI-viewer vermelde aantal uren en is de KOT bij beschikking van 28 maart 2014 terecht verlaagd. UHT heeft daarom geen aanleiding hoeven zien voor toekenning van
compensatie op grond van vooringenomen handelen dan wel hardheid voor 2012.
Toeslagjaar 2015
Belanghebbende betoogt dat zij over toeslagjaar 2015 ten onrechte niet is
gecompenseerd. Zij stelt dat sprake is van vooringenomen handelen in dit jaar omdat de KOT niet automatisch is gecontinueerd voor 2015 en omdat zij in 2015 is onderworpen aan een onderzoek door het team Intensief subjectgericht toezicht (het IST-team). B/T heeft achter haar rug de kinderopvanginstelling benaderd. Hiervan heeft belanghebbende veel last gehad; de verhouding met de kinderopvanginstelling is verstoord geraakt. Feitelijk is sprake geweest van een stopzetting, waarover niet met belanghebbende is gecommuniceerd. Pas eind februari 2015 is de KOT weer toegekend.
De Commissie meent dat B/T in 2015 vooringenomen heeft gehandeld en dat
belanghebbende voor dit jaar alsnog gecompenseerd dient te worden, en overweegt
daartoe als volgt.
De Commissie stelt vast dat de KOT niet automatisch is gecontinueerd voor 2015. Het
dossier bevat een ambtelijke stopzetting op 8 november 2014 (pagina 211 van het
dossier).
Uit de tijdlijn in het dossier blijkt dat belanghebbende vanaf 10 november 2014 B/T
herhaaldelijk heeft benaderd met de vraag waarom haar KOT werd stopgezet per
1 januari 2015. Zij heeft ook aangegeven dat de kinderopvang dreigde met het
verwijderen van haar dochter van de opvang en met het ontbinden van de
opvangovereenkomst omdat niet was betaald over januari 2015.
In de tijdlijn is tevens vermeld dat belanghebbende op de uitsluitlijst stond, waardoor
niet kon worden beschikt en dat vanwege het IST-toezicht de beoordeling van de KOT bij het IST-team lag. Volgens de melding van 8 januari 2015 zijn de stukken toen compleet en akkoord bevonden.
Pas bij beschikking van 21 februari 2015 is de KOT over 2015 weer toegekend.
Uitbetaling heeft plaatsgevonden, blijkens het LIC-overzicht, op 16 februari 2015.
De Commissie wijst op het beleid van UHT, blijkend uit het Handboek Integrale
Beoordeling - Vaktechniek:
Niet automatisch continueren KOT
Het feit dat de KOT niet automatisch gecontinueerd wordt, is op zichzelf geen vooringenomen handeling. Afhankelijk van de omstandigheden kan het niet automatisch continueren wel tot vooringenomenheid leiden. Het is hierbij van belang wat de reden is van het niet automatisch continueren en of ouder (op de juiste manier) is geïnformeerd over het niet automatisch continueren (artikel 15, vijfde en zesde lid, Awir). Is de ouder voldoende in de gelegenheid gesteld om de KOT alsnog op tijd aan te vragen? Wanneer dit niet het geval is, kan deze situatie leiden tot
compensatie vanwege vooringenomen handelen.
Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT verklaard dat de reden voor het niet automatisch continueren niet bekend is, en dat wellicht sprake is van
vooringenomenheid, maar dat nu binnen 13 weken na 1 januari 2015 de toekennende
beschikking is genomen, geen aanleiding bestaat voor compensatie.
De Commissie stelt vast dat de reden van het niet-automatisch continueren onbekend is. Wat vast staat is dat zij op een uitsluitlijst van het IST team stond. Verder moet worden vastgesteld dat belanghebbende niet aanstonds en op de juiste manier is geïnformeerd over het niet automatisch continueren. Het was de KOI die haar hierover informeerde en belanghebbende heeft zelf herhaaldelijk contact moeten opnemen met B/T om hierover informatie te krijgen. Verder stelt de Commissie vast dat belanghebbende al op 10 november 2014 B/T heeft benaderd en dat het niet-automatisch continueren nadeel voor haar heeft opgeleverd; zij ontving geen KOT en kreeg problemen met de kinderopvanginstelling.
Naar de Commissie meent is gelet op deze omstandigheden voldaan aan de voorwaarden die het weergegeven beleid stelt voor het aannemen van vooringenomenheid. Er is aanleiding voor compensatie vanwege vooringenomen handelen omdat belanghebbende door het handelen van B/T nadeel werd berokkend in de vorm van problemen met de kinderopvanginstelling.
Dat geen aanleiding zou bestaan om over te gaan tot compensatie op grond van
vooringenomen handelen omdat alsnog, binnen 13 weken na 1 januari 2015 toekennend is beslist, volgt de Commissie niet. Belanghebbende heeft al op 10 november 2014 B/T benaderd; pas op 21 februari 2015 is toekennend beschikt. Met het betoog dat de KOT pas vanaf 1 januari 2015 betaald had moeten worden miskent UHT dat de betaling van een voorschot KOT al een maand eerder plaatsvindt.
Dit bezwaaronderdeel is gegrond. Het bestreden besluit moet volgens de Commissie
worden herroepen.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het
verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- het bestreden besluit te herroepen;
- alsnog compensatie toe te kennen aan belanghebbende voor toeslagjaar 2015;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter