BAC 2023-11389
Publicatiedatum 25-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 december 2022 met kenmerk UHT-DCH
Hoorzitting: 17 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de compensatieberekening
aan te passen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 28.753,- voor de jaren 2012, 2013 en 2014 en géén compensatie toegekend voor de jaren 2011 en 2015 tot en met 2019.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 25 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2009 tot en met 2015. In overleg met belanghebbende zijn de jaren 2011 tot en met 2019 herbeoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 30 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Catshuisregeling van
€ 30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 30 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2011 en 2015 tot en met 2019 geen sprake
is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging van 5 oktober 2022 aan belanghebbende een
compensatie toegekend voor een bedrag van € 28.663,-. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH aan
belanghebbende compensatie voor een bedrag van € 28.753,- toegekend voor de
jaren 2012, 2013 en 2014 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2011 en
2015 tot en met 2019. - Gemachtigde heeft bij brief van 12 januari 2023 tegen deze beschikking een
bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 17 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 17 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2012, 2013 en 2014 op de juiste wijze heeft berekend en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de jaren 2011 en 2015 tot en met 2019 af te wijzen.
Toeslagjaren 2012, 2013 en 2014
Compensatieberekening
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de rentevergoeding onjuist is berekend.
UHT stelt zich op het standpunt dat de rentevergoeding voor gemiste KOT over 2012
onjuist is berekend; de rente had moeten worden berekend over de periode vanaf 1 juli 2013 in plaats van 19 december 2013 en tot 14 december 2022 in plaats van
13 december 2022. Het bedrag zal worden aangepast van € 572,- naar € 595,-. Het
bezwaar is op dit punt gegrond. Ten aanzien van de jaren 2013 en 2014 is de
rentevergoeding voor gemiste KOT in het voordeel van belanghebbende te hoog
vastgesteld. UHT zegt toe dit niet te zullen aanpassen.
Verder stelt UHT zich op het standpunt dat de vergoeding voor immateriële schade zal
worden berekend tot de datum van de beslissing op bezwaar en dat de aanvullende
vergoeding van 1% wordt aangepast.
De Commissie neemt hiervan met instemming kennis en adviseert UHT de
compensatieberekening aldus aan te passen.
Op de hoorzitting is namens belanghebbende betoogd dat het bedrag van € 3.692,-
onder component a (“Uw KOT voor het onderzoek”) ten aanzien van 2013 (gebaseerd
op de voorschotbeschikking van 31 december 2013) onjuist is. Uitgegaan had moeten
worden van het bedrag van € 15.713,- van de eerdere voorschotbeschikking van
28 december 2012 of van het bedrag van € 15.384,- van de eerdere
voorschotbeschikking van 21 maart 2013. De neerwaartse bijstelling vanwege de
stopzetting van de KOT per 1 april 2013 is volgens belanghebbende immers
vooringenomen; zij heeft de KOT niet zelf stopgezet, zij vermoedt dat de
Belastingdienst/Toeslagen (B/T) dat heeft gedaan en zij verdient hierin het voordeel van de twijfel.
De Commissie ziet zich geconfronteerd met de stopzetting “namens burger” waarin als
brontype “07 - namens burger” is doorgegeven aan B/T op 15 maart 2013 dat de KOT
vanaf 1 april 2013 moet worden stopgezet (productie 36). Naar het oordeel van de
Commissie heeft B/T er vanuit mogen gaan dat deze stopzetting is doorgegeven door of namens belanghebbende omdat hiervoor is ingelogd met de DigiD van belanghebbende. Van vooringenomen handelen is daarom geen sprake bij de neerwaartse bijstelling bij voorschotbeschikking van 23 april 2013 vanwege de stopzetting van de KOT per 1 april 2013. Deze beschikking is daarom terecht niet als uitgangspunt genomen in de compensatieberekening bij component a.
Voor de stelling dat B/T de KOT ambtshalve heeft stopgezet, ziet de Commissie geen
aanwijzingen. Een dergelijke stopzetting heeft als brontype “06 - Ambtshalve” (vergelijk productie 26).
Het bedrag onder component a ten aanzien van 2013 is naar de Commissie meent juist
vastgesteld op € 3.692,-.
Toeslagjaren 2011 en 2015 tot en met 2019
Equality of arms
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van
equality of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet
de beschikking krijgt over haar persoonlijk dossier of een volledig bezwaardossier en
daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt.
De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De beschouwing met de bijbehorende
producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of
verrekeningen toeslagen” van het Landelijk Incasso Centrum (LIC-overzichten), is op
22 februari 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en
belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.
Het persoonlijk dossier van belanghebbende, waarom zij verzoekt, betreft een
uitgebreider dossier, met ook informatie over andere toeslagen. Dit dossier is niet
noodzakelijk voor de behandeling van het bezwaar; de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn daarvoor voldoende.
Bijstellingen KOT
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat
er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2011
en 2015 tot en met 2019 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel van hardheid van het stelsel. Ten aanzien van 2011 is geen sprake geweest van terugvorderingen.
De terugvordering KOT over de andere jaren was gelegen in een te hoog voorschot,
uitgaande van een hoger aantal opvang-uren, dat op basis van reguliere wijzigingen
opnieuw is berekend.
Ten aanzien van toeslagjaar 2015 ziet de Commissie zich net als bij toeslagjaar 2013
geconfronteerd met de stopzetting “namens burger” waarin als brontype “07 - namens burger” op 24 augustus 2015 aan B/T is doorgegeven dat de KOT vanaf 27 juni 2015 moet worden stopgezet (productie 61). Naar het oordeel van de Commissie heeft B/T er vanuit mogen gaan dat deze stopzetting is doorgegeven door of namens
belanghebbende omdat hiervoor is ingelogd met de DigiD van belanghebbende.
Van vooringenomen handelen is daarom geen sprake bij de neerwaartse bijstelling bij
voorschotbeschikking van 21 september 2015 vanwege deze stopzetting.
Dat het vooringenomen handelen van B/T over 2014 zich heeft voortgezet in 2015 en
dat belanghebbende daarom ook voor 2015 gecompenseerd moet worden volgt de
Commissie niet. De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat B/T over toeslagjaar 2015 meer of andere gegevens heeft opgevraagd dan noodzakelijk om het recht op KOT te kunnen vaststellen. Het instellen van een (extra) controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat B/T vooringenomen heeft gehandeld. Daarvoor is meer nodig. Hiervan is naar de
Commissie meent niet gebleken.
Er is evenmin sprake van de situatie dat de KOT op nihil is gesteld zonder tweemaal
uitvraag te hebben gedaan. De Commissie leidt uit de tijdlijn af dat zowel op 11 februari 2015 als op 17 maart 2015 is verzocht om dezelfde informatie.
Naar aanleiding van de hoorzitting adviseert de Commissie UHT om in de beschikking op bezwaar een toelichting te geven op de stopzettingen KOT over de jaren 2016 tot en met 2018. Dit betreft naar de Commissie meent de stopzettingen in producties 111
(KOT 2016) en 114 (KOT 2018). De Commissie heeft op voorhand geen aanleiding om
te veronderstellen dat hierbij sprake is geweest van vooringenomen handelen.
De Commissie concludeert dat de bijstellingen voor de toeslagjaren 2011 en 2015 tot en met 2019 conform de wet zijn uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Gespreksnotitie 2015
De Commissie adviseert UHT om de gespreksnotitie met betrekking tot toeslagjaar
2015, genoemd in productie 60, die door de behandelend ambtenaar op de hoorzitting is voorgelezen, bij de beschikking op bezwaar ter kennisneming aan belanghebbende over te leggen.
Beslagvrije voet
Belanghebbende voert aan dat zij op grond van hardheid in aanmerking komt voor
compensatie omdat B/T geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet.
De Commissie vat deze bezwaargrond zo op dat belanghebbende betoogt dat zij schade heeft geleden als gevolg van verrekeningen met nadien toegekende toeslagen
(waaronder de toegekende KOT), waarbij B/T bij deze verrekeningen geen rekening
heeft gehouden met de beslagvrije voet.
De Commissie overweegt dat voor zover in de jaren 2011 en 2015 tot en met 2019
sprake was van verrekeningen, het verrekenen van terechte terugvorderingen geen
compensatie op grond van hardheid oplevert.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan
niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De
situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de
bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de
beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2
procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- de compensatieberekening aan te passen zoals hiervoor vermeld;
- de gespreksnotitie ten aanzien van toeslagjaar 2015, genoemd in productie 60, bij
de beschikking op bezwaar ter kennisneming aan belanghebbende over te leggen; - een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter