BAC 2023-11384
Publicatiedatum 25-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 13 december 2022 met kenmerk UHT-DCH
Ontvangst bezwaarschrift: 11 januari 2023
Hoorzitting: 28 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 12 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gericht tegen bestreden besluit (UHT-DCH ) deels gegrond te verklaren, de beschikking deels te herroepen en opnieuw te beslissen met inachtneming van dit advies. Daarnaast adviseert de Commissie UHT het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 13 december 2022 met kenmerk UHT-DCH.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 23 februari 2021 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2005 tot en met 2011.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 18 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort
samengevat - geoordeeld dat UHT terecht tot de voorlopige conclusie is gekomen
dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2009 en 2010 geen aanspraak
heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van B/T. - Bij beschikking van 13 december 2022 (UHT-DCH) is aan belanghebbende een
definitief compensatiebedrag van € 51.225 toegekend over toeslagjaar 2005
vanwege vooringenomen handelen en over de toeslagjaren 2006, 2008 en 2011
vanwege hardheid van het stelsel. - Gemachtigde heeft bij brief van 11 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de
beschikking met kenmerk UHT-DCH. - Op 17 juli 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het
uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift door UHT. - Op 17 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 7 maart 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd. - Op 4 april 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
- Op 7 mei 2024 heeft de gemachtigde gereageerd op de door UHT verstrekte
informatie. - De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet
voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. Met het indienen van het schriftelijke verweer met daarin een uitgebreide uitleg en met het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC), de overige producties en de aanvullende beschouwing is het bestreden besluit voldoende onderbouwd.
Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt
ongegrond te verklaren.
Persoonlijk dossier en onvolledig bezwaardossier: schending van ‘equality of arms’
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van
‘equality of arms’. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad omdat ze niet
beschikt over het volledige dossier en daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, die volgen op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift van UHT met de
bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of
verrekeningen toeslagen”, is op 16 januari 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij het door UHT genomen besluit. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Over de ter zitting gestelde vragen over de onderbouwing van de opvangkosten over
2006, merkt de Commissie nog op dat deze is te vinden in het bezwaardossier (productie 17 e.v.).
Rente gemiste KOT
UHT erkent in de schriftelijke reactie dat de rentevergoeding voor de gemiste KOT niet
juist is berekend in de primaire beschikking.
Uit de aanvullende beschouwing d.d. 4 april 2024 volgt dat over jaar 2005 te weinig
rentevergoeding is toegekend en dat over de jaren 2006, 2008 en 2011 te veel
rentevergoeding is berekend:
2005: € 1.871 (na correctie, was € 1.671)
2006: € 3.851 (na correctie, was € 4.088)
2008: € 2.395 (na correctie, was € 2.628)
2011: € 1.583 (na correctie, was € 1.688)
De Commissie merkt op dat UHT tijdens de behandeling van het bezwaar de mogelijkheid heeft om binnen het bedrag van de post rente gemiste KOT correcties per toeslagjaar met elkaar te verrekenen. Als deze verrekening per saldo niet leidt tot een hogere compensatie, behoeft UHT de compensatie niet aan te passen. Het staat UHT echter vrij om in voorkomende gevallen uit ruimhartigheid ten gunste van een belanghebbende af te wijken van deze verrekeningsmethodiek.
Met het standpunt van UHT, om de rente gemiste KOT over toeslagjaar 2005 wèl en die vergoeding over de toeslagjaren 2006, 2008 en 2011 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. In de aanvullende beschouwing stelt UHT zich op standpunt dat het bezwaar gegrond is ten aanzien van de berekening rente gemiste KOT over 2005.
Gelet op bovenstaande adviseert de Commissie UHT om, overeenkomstig het standpunt van UHT, in de beslissing op bezwaar de compensatie opnieuw te berekenen op het punt van de rente gemiste KOT.
Vergoeding voor immateriële schade
Wat betreft de ingangsdatum van de vergoeding voor de immateriële schade overweegt de Commissie dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van B/T.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de gehanteerde startdatum 28
september 2006 is, kennelijk de datum waarop in de interne systemen het besluit om de KOT op nihil te stellen is vastgelegd. De Commissie adviseert UHT aan deze startdatum vast te houden, nu deze eerder valt dan de datum van de eerste neerwaartse beschikking.
Aangezien sprake is van (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, dient de
periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de
dagtekening van de beslissing op bezwaar. Dit geldt ook voor de vaste vergoeding voor
overige schade van 1% die gelet op het voorgaande gewijzigd moet worden vastgesteld.
Compensatie over toeslagjaren 2007, 2009 en 2010
De stelling van belanghebbende dat zij ook gedupeerd is over de toeslagjaren 2007,
2009 en 2010 is onvoldoende onderbouwd. Gelet op wat is aangevoerd door
belanghebbende is niet aannemelijk geworden dat bij de toekenning, aanpassing of
terugvordering van de KOT over deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen dan wel hardheid bij de toepassing van het stelsel door B/T. De terugvordering KOT over het toeslagjaar 2007 was gelegen in een te hoog voorschot doordat het door de kinderopvanginstelling gehanteerde uurtarief is gewijzigd en in het feit dat belanghebbende een hoger toetsingsinkomen had dan bij aanvang van het KOT jaar. Daarmee was sprake van een reguliere bijstelling. De terugvorderingen van de KOT over 2009 en 2010 waren het gevolg van een vermindering van het aantal afgenomen uren opvang. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS zodat ook op compensatie op deze grond geen recht bestaat.
Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat belanghebbende voor toeslagjaren 2007, 2009 en 2010 als gedupeerde in de zin van de Wht is aan te merken. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren.
Beslagvrije voet
De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de algemene stellingname dat geen
rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het
stelsel aan te nemen. Daarnaast heeft de Commissie ook in het dossier geen
aanknopingspunten gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven.
De Commissie overweegt dat de uitgevoerde verrekeningen onderdeel zijn van de
uitvoering die over de jaren 2007, 2009 en 2010 aan de KOT is gegeven. Het verrekenen van terechte terugvorderingen levert geen compensatie op grond van hardheid op. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie
waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet
gecompenseerd. Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar
aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).
Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden
met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet
meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar deels gegrond te verklaren;
- het bestreden besluit te herroepen op de onderdelen ‘berekening rentevergoeding
voor de gemiste kinderopvangtoeslag’, immateriële schadevergoeding en de vaste
vergoeding voor overige schade van 1% en op deze punten te beslissen
overeenkomstig dit advies; - de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter