Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11378

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 september 2022 en 22 december 2023 (UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DCHO)

Ontvangst bezwaarschrift: [dd-mm-jj]

Hoorzitting: 7 januari 2025

Overdracht advies aan UHT: 5 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de
bezwaren gericht tegen de besluiten van 26 september 2022 en 22 december 2023 met de kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DCHO gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen het besluit van 26 september 2022 met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten.

  1. De beschikking van 22 december 2023 met kenmerk UHT-DCHO waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 76.402 wordt toegekend voor de jaren 2008 en 2009. De reden is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Voor de jaren 2011 tot en met 2013 wordt geen compensatie toegekend. Bovenstaande beschikking heeft de beschikking van 26 september 2022 met kenmerk UHT-DC I ten aanzien van de jaren 2008 en 2009 vervangen.
  2. De beschikking van 26 september 2022 met kenmerk UHT-DC-I A waarin UHT
    heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor
    toeslagjaar 2010. De reden hiervoor is dat B/T geen fouten heeft gemaakt bij
    de beoordeling van de KOT.
  3. De beschikking van 26 september 2022 met kenmerk UHT-DH5 A waarin UHT
    heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor
    toeslagjaar 2010. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij de
    toepassing van de regels voor de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 12 november 2020 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT voor de jaren 2011 en 2012. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is beslist dat de herbeoordeling ziet op de toeslagjaren 2008 tot en met 2010. Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften van belanghebbende zijn de jaren 2011 tot en met 2013 alsnog meegenomen in de herbeoordeling, waardoor de herbeoordeling ziet op de jaren 2008 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op
    basis van de eerste toets in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van
    € 30.000.
  • Op 19 mei 2022 en 26 oktober 2023 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW)
    advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van
    institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2010 tot en met 2013 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij beschikking van 26 september 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
    voor de jaren 2008 en 2009 recht heeft op een definitief compensatiebedrag van
    € 70.717.
  • Bij beschikkingen van 26 september 2022 heeft UHT meegedeeld dat
    belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor toeslagjaar 2010.
  • Op 10 januari 2023 heeft belanghebbende twee bezwaarschriften ingediend.
  • Bij beschikking van 22 december 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
    voor de jaren 2008 en 2009 recht heeft op een definitief compensatiebedrag van
    € 76.402. Voor de jaren 2011 tot en met 2013 komt belanghebbende niet in
    aanmerking voor compensatie.
  • Op 11 januari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 6 januari 2025 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
  • Op 7 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • Op 7 januari 2025 heeft UHT, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie,
    een aanvullende beschouwing ingediend. Op 31 januari 2025 heeft gemachtigde
    hierop gereageerd.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vragen of UHT de
toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en of terecht en op goede
gronden is geconcludeerd dat belanghebbende geen compensatie of tegemoetkoming
krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. Daarnaast zal de
Commissie op de overige bezwaargronden ingaan.

Definitieve compensatieberekening
Belanghebbende stelt het niet eens te zijn met het aan haar toegekende
compensatiebedrag. De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht. UHT heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat de rentevergoeding gemiste KOT onjuist blijkt te zijn vastgesteld voor de jaren 2008 en 2009. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat in de nieuwe berekening voor de jaren 2008 en 2009 op een hogere rentevergoeding
wordt uitgekomen.

Voorts heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. Ten aanzien van de aanvangsdatum stelt UHT zich op het standpunt dat de gehanteerde datum 28 februari 2010 juist is. De Commissie heeft geen aanleiding UHT in bovenstaande standpunten niet te volgen. De Commissie adviseert UHT daarom aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.

De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de
gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en de definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, de compensatieberekening en daarmee het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in de stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn.

Toeslagjaar 2010
In haar aanvullende schriftelijke reactie naar aanleiding van de bezwaren van
belanghebbende tijdens de hoorzitting, heeft UHT het standpunt ingenomen dat zij
voornemens is om belanghebbende alsnog te compenseren over toeslagjaar 2010
vanwege, alsnog geconstateerde, vooringenomenheid. De Commissie heeft
geen aanleiding UHT in die opvatting niet te volgen. Bij de beoordeling van de beschikking UHT-DH5 A heeft belanghebbende, gelet op het gewijzigde inzicht van UHT met betrekking tot dit jaar, geen belang meer. Daarom adviseert de Commissie de tegen deze beschikking opgeworpen bezwaren ongegrond te verklaren.

Afgewezen toeslagjaren
De KOT is voor de jaren 2011 tot en met 2013 bijgesteld naar aanleiding van de door
belanghebbende doorgegeven wijzigingen en aangeleverde informatie. Met betrekking tot het jaar 2011 heeft belanghebbende op 2 augustus 2012 middels een antwoordformulier aangegeven dat zij in dit toeslagjaar geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Op basis hiervan heeft B/T de KOT op 10 mei 2013 nihil gesteld. Belanghebbende heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend en heeft hierbij een jaaropgave meegestuurd. Op basis van deze gegevens wordt er voor de maanden januari tot en met maart 2011 alsnog KOT toegekend. Ook in toeslagjaar 2012 wordt door B/T de KOT op nihil gesteld, nu belanghebbende op 24 juni 2013 heeft aangegeven dat haar kinderen tot en met 31 maart 2011 geregistreerde opvang hebben genoten. Dit blijkt ook uit het ingestuurde antwoordformulier van 15 september 2013 waarin belanghebbende aangeeft in het jaar 2012 geen gebruik te hebben gemaakt van kinderopvang. Ditzelfde geldt voor toeslagjaar 2013, nu belanghebbende op 11 februari 2013 de KOT per 1 januari 2013 heeft stopgezet.

De Commissie overweegt dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden
dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor bovenstaande
toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT over deze jaren zijn het gevolg van reguliere wijzigingen, als gevolg waarvan de voorschotten opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft, ook in de wijze waarop de KOT in de jaren 2012 en 2013 automatisch is gecontinueerd, geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de LIC-overzichten en de overige producties, de bestreden besluiten ten aanzien van de afgewezen toeslagjaren voldoende zijn onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De bezwaren zijn op dit punt ongegrond.

Ten aanzien van de stelling van belanghebbende omtrent het overleggen van een
deugdelijke verzendadministratie overweegt de Commissie het volgende. Uit het
bezwaardossier volgt dat bij brieven van 29 december 2011 en 28 december 2012 de
voorschotbeschikkingen voor de jaren 2012 en 2013 aan belanghebbende bekend zijn
gemaakt. Voorts volgt uit het bezwaardossier dat de brieven zijn voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum. De omstandigheid dat de per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het poststuk op het adres. Dit wordt bevestigd door het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 28 juni 2013 waarin zij bezwaar maakt tegen de voorschotbeschikking van het jaar 2012 en het telefonisch contact van 11 februari 2013 waarin belanghebbende B/T verzoekt om de KOT voor toeslagjaar 2013 stop te zetten.

Invorderingskosten 2012 en 2013
Tijdens de hoorzitting van 7 januari 2025 heeft belanghebbende verzocht om de
invorderingskosten over de jaren 2012 en 2013 te compenseren. UHT heeft in haar
aanvullende schriftelijke reactie van 7 januari 2025 het standpunt ingenomen dat de
invorderingskosten en -rente worden gecompenseerd over terugvorderingen die
betrekking hebben op de gecompenseerde jaren. UHT stelt dat de terugvorderingen in de jaren 2012 en 2013 niet het gevolg zijn geweest van vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie ziet geen aanknopingspunten om in het geval van belanghebbende anders te oordelen en acht het standpunt van UHT navolgbaar. De Commissie adviseert UHT derhalve om de opgeworpen bezwaren op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu de primaire besluiten met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DCHO naar de mening van de Commissie dienen te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om de bezwaren gericht tegen de besluiten van 26 september 2022 en 22 december 2023 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DCHO gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen het besluit van 26 september 2022 met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter