BAC 2023-11371
Publicatiedatum 24-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 30 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 7 oktober 2022
Hoorzitting: 26 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 10 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH 5 ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de op 30 augustus 2022 door UHT genomen beschikkingen met kenmerken UHT-DC I, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A.
Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).
Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 30 augustus 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 17 december 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij brief van 21 april 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 24 juni 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2010 en 2011 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen dan wel hardheid.
- Bij beschikking van 1 augustus 2022 met kenmerk UHT-VC I is aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat de voorlopige compensatie over de jaren 2008 en 2009 € 18.703 bedraagt.
- Bij beschikkingen van 30 augustus 2022 met kenmerken UHT-DH 5 en UHT-DC-I A is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de jaren 2010 en 2011.
- Bij beschikking van 30 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende medegedeeld dat de definitieve compensatie over de jaren 2008 en 2009 € 18.723 bedraagt.
- Belanghebbende heeft bij drie brieven van 6 oktober 2022, ingekomen op 7 oktober 2022, bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 30 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A. Op 18 januari 2023 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
- Op 7 maart 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 14 april 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland – West Brabant wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 8 juni 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en beslist dat UHT binnen zeven weken na de dag van verzending van de uitspraak een of meerdere besluiten op de bezwaarschriften bekend moet maken.
- Op 20 juni 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 26 oktober 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde gebruik gemaakt van een pleitnota. De Commissie en UHT hebben na de hoorzitting een kopie van deze pleitnota ontvangen.
- Op 9 november 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend, vergezeld van enkele aanvullende dossierstukken
- Op 22 november 2023 heeft gemachtigde op deze stukken gereageerd.
- De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling toeslagjaren 2010 en 2011
Belanghebbende voert aan dat met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 ook
onrechtmatig is gehandeld en dat belanghebbende schade heeft geleden. Voorts zijn de beschikkingen met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A onvoldoende gemotiveerd.
Hoewel de definitieve beschikking compensatie KOT geen nadere motivering bevat, is de Commissie van oordeel dat de UHT met de schriftelijke reactie van 20 juni 2023 en de overgelegde producties het bestreden besluit dat er in die jaren geen sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel hardheid door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) alsnog voldoende heeft toegelicht.
Uit het onderzoek van UHT is gebleken dat B/T de definitieve beschikking heeft vastgesteld op basis van de gegevens die belanghebbende destijds zelf heeft aangeleverd. B/T heeft de KOT over het jaar 2010 op nihil gesteld nadat belanghebbende door middel van het antwoordformulier van 2 augustus 2011 had aangegeven dat er in 2010 geen gebruik is gemaakt van kinderopvang. Wat betreft het jaar 2011, heeft belanghebbende tijdens een gesprek in het kader van de integrale beoordeling bevestigd dat er in 2011 geen gebruik is gemaakt van kinderopvang. Over de jaren 2010 en 2011 was tevens geen sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS) of een herzieningsverzoek.
Gelet op voormelde bevindingen is de Commissie van oordeel dat UHT op goede gronden tot afwijzing van compensatie voor de jaren 2010 en 2011 is gekomen. Daarom acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Uitbetaling KOT
Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende aangegeven dat belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 KOT heeft ontvangen. Voor de jaren 2010 en 2011 geldt dat zij geen KOT meer heeft ontvangen, maar wél KOT heeft moeten terugbetalen. Uit de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) blijkt echter dat de KOT steeds op hetzelfde rekeningnummer is uitbetaald. Daarom is UHT verzocht om nader onderzoek te doen of er wijzigingen in het rekeningnummer hebben plaatsgevonden na 2009. Uit de aanvullende schriftelijke reactie van 9 november 2023 blijkt dat er in de systemen geen wijziging in het rekeningnummer na 2009 terug te vinden is. Ook op de betaal- en verrekenoverzichten voor de jaren 2008 tot en met 2011 is geen wijziging in het rekeningnummer terug te vinden. Nu belanghebbende heeft verklaard dat zij in 2008 en 2009 de KOT wel heeft ontvangen, en in 2010 en 2011 de KOT is uitbetaald op hetzelfde rekeningnummer, kan de Commissie het standpunt van belanghebbende niet volgen dat er na 2009 niet meer is uitbetaald aan belanghebbende. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Compensatieberekening; toeslagjaren 2008 en 2009
UHT heeft ter zitting aangegeven dat er een onjuist bedrag is gehanteerd onder component o. In de aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT verduidelijkt dat op dit punt de compensatie verhoogd zal worden tot € 3.026. De Commissie onderschrijft dit en adviseert UHT om component o in de compensatieberekening aan te passen in de beslissing op bezwaar.
Betalingsregeling
Naar aanleiding van de hoorzitting van 26 oktober 2023 is UHT verzocht te onderzoeken of een overzicht beschikbaar is van eventuele met belanghebbende getroffen betalingsregelingen, waarbij wordt nagegaan of belanghebbende in de context van toeslagen een dergelijke regeling heeft aangevraagd. UHT heeft in haar aanvullende schriftelijke reactie uitgelegd dat uit het systeem waarin alle betalingsregelingen weergegeven staan niet blijkt dat er in de periode van 2008 tot en met 2011 sprake is geweest van een betalingsregeling of een aanvraag daarvan.
De Commissie overweegt dat UHT met de nadere schriftelijke reactie van 9 november 2023 in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat er geen informatie te vinden is over een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling. De Commissie acht de stelling van gemachtigde in het bezwaar daarmee voldoende weersproken.
Vergoeding voor werkelijk geleden schade
Gemachtigde stelt dat belanghebbende meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag, en dat de schade bestaat uit 1) het totaal van de teruggevorderde toeslagen, 2) het gemis aan inkomen door terugbetaling van toeslagen, 3) het gemis aan inkomen gedurende het WSNP-traject en 4) de kosten voor de bewindvoering tijdens het WSNP-traject.
De Commissie stelt – met betrekking tot punt 1 - vast dat geen sprake is van meer schade die is geleden ter zake van terugvordering KOT dan die welke is gecompenseerd. Uit het hersteldossier blijkt dat voor het jaar 2008 een bedrag van € 1.924 is teruggevorderd en voor het jaar 2009 een bedrag van € 4.866. In totaal heeft de B/T dus een bedrag van € 6.790 teruggevorderd en dit komt overeen met de toegekende compensatie op dit onderdeel.
Ten aanzien van de overige punten merkt de Commissie op dat op basis van de Wht in beginsel eerst een forfaitaire compensatie wordt toegekend aan ouders die gedupeerd zijn. Wanneer een belanghebbende echter meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, zoals hier wordt bepleit, dan kan deze uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor die werkelijke schade. De belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke scha]de in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Immateriële schadevergoeding
Met betrekking tot de vergoeding voor immateriële schade stelt belanghebbende dat deze hoger is dan is toegekend in component n in de compensatieberekening. De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wht betreft een vergoeding voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. Dit bedrag mag op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht niet hoger zijn dan de som van het bedrag genoemd onder a in de compensatieberekening. De Commissie stelt vast dat belanghebbende ter zake e van component A een bedrag van € 6.790 is toegekend . Dit is conform de Wht het maximale bedrag dat aan belanghebbende kan worden toegekend. Deze bezwaargrond acht de Commissie daarom ongegrond.
Kindregeling
Volgens belanghebbende is er ten onrechte geen vergoeding toegekend aan haarkinderen. In artikel 2.10 Wht is de grondslag opgenomen voor toekenning van een
tegemoetkoming aan kinderen van een aanvrager van KOT die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De overheid is inmiddels gestart met de uitvoering van deze regeling en schrijft de betrokken kinderen momenteel aan. Dit traject staat echter los van de toekenning van een vergoeding wegens vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht. Voor meer informatie hierover kan worden gekeken op de website: www.herstel.toeslagen.nl/kindregeling. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen,
adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te
vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH 5 ongegrond te verklaren;
- het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te
verklaren, het bedrag onder component o voor de toeslagjaren 2008 en 2009 aan te
passen en te stellen op € 3.026 en aldus de compensatieberekening inclusief de
gerelateerde componenten opnieuw te berekenen; - een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter