BAC 2023-11343
Publicatiedatum 13-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 december 2022 (UHT-DCHA)
Hoorzitting: 11 december 2024
Overdracht advies aan UHT: 30 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [voormalig gemachtigde] namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen
definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2013.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 11 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2013. - UHT heeft bij beschikking van 11 mei 2022 aan belanghebbende meegedeeld dat
zij niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 10 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCHA aan
belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met
2013. - [Voormalig gemachtigde] heeft bij brief van 9 januari 2023, ingekomen op
11 januari 2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. - [Gemachtigde] (hierna: gemachtigde) heeft bij brief van 25 september 2023,
ingekomen op 25 september 2023, een aanvullend bezwaar ingediend. - UHT heeft op 27 mei 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 11 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de jaren 2009 tot en met 2013 af te wijzen.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
Belanghebbende heeft verzocht om inzage in haar dossier.
De Commissie stelt vast dat de beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende
stukken op 17 oktober 2024 zijn toegezonden aan gemachtigde. De Commissie heeft
geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.
Reguliere bijstellingen
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2009 tot en met 2013 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT over toeslagjaren 2009 tot en met 2013 waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Hieronder zal de Commissie per jaar weergeven wat de overwegingen zijn.
Over toeslagjaar 2009 is de definitieve KOT €32,- lager vastgesteld vanwege een hoger
toetsingsinkomen dan bij het voorschot van was uitgegaan.
Over toeslagjaar 2010 is de KOT neerwaarts bijgesteld van €6.711,- naar €4.667,-.
Reden van deze verlaging is volgens UHT een telefonische stopzetting van de KOT op
22 juli 2010 met als ingangsdatum 15 september 2010 (productie 45). Belanghebbende betwist in deze bezwaarprocedure dat zij de KOT in 2010 telefonisch heeft stopgezet. De Commissie overweegt dat uit de stukken niet volgt dat er sprake is van vooringenomen handelen om de KOT per 15 september 2010 te beëindigen. Deze
beëindiging is enerzijds ingegeven door de telefonische stopzetting (productie 45) maar volgt ook uit de eigen opgave door belanghebbende in het antwoordformulier en de door haar overgelegde jaaropgaaf (productie 20). Belanghebbende verklaart in deze opgave het totaal aantal opvanguren en vult geen extra opvanguren in. Ook voegt zij een jaaropgaaf toe waaruit volgt dat de opvang tot en met september heeft plaatsgevonden. B/T kon uitgaan van deze schriftelijk door belanghebbende gedane opgave.
Over toeslagjaar 2011 heeft geen vermindering plaatsgevonden van de KOT (productie
21 en 22). Dat in dit jaar sprake is geweest van geregistreerde opvang voor 1 november 2011, is niet gebleken.
Over toeslagjaar 2012 is de KOT neerwaarts bijgesteld vanwege een vermindering van
het aantal opvanguren (productie 46). Vervolgens is de KOT voor toeslagjaar 2012 en
2013 neerwaarts gecorrigeerd naar aanleiding van de telefonische stopzetting van de
KOT op 20 december 2012 per 31 januari 2012 (productie 48). De ingangsdatum had
echter 1 februari 2013 moeten zijn. Dit is door B/T ambtshalve binnen zes weken
hersteld (productie 50). Doordat de fout hersteld is, heeft dit niet geleid tot een
terugvordering of stopzetting van de KOT (productie 41 en 42).
De Commissie ziet geen aanleiding om te concluderen dat er vooringenomen is
gehandeld.
Uit de onderliggende stukken en op de hoorzitting is niet gebleken dat belanghebbende nadeel heeft geleden door de inmiddels herstelde fout van UHT nu geen terugvordering heeft plaatsgevonden.
Daarnaast ligt de vraag voor of B/T vooringenomen heeft gehandeld door de KOT 2013 neerwaarts bij te stellen naar aanleiding van de stopzetting per 1 februari 2013. Deze vraag beantwoordt de Commissie ontkennend. B/T heeft geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de telefonische mededeling van de stopzetting van de KOT, met gebruikmaking van het BSN van belanghebbende en heeft daar naar gehandeld. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de Commissie onvoldoende
aanknopingspunten om tot een andersluidende conclusie te komen.
Daarbij merkt de Commissie op dat niet is gebleken dat belanghebbende vanaf 1 februari 2013 gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang.
Hardheidsregeling– KOT naar KOI
Belanghebbende vindt het onbegrijpelijk dat UHT enerzijds stelt dat wel sprake is van
een terugvordering of verlaging van €1.500,- of meer maar dat geen sprake is van
hardheid. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de toeslagen in het verleden
deels aan een ander zijn uitbetaald. Belanghebbende stelt dat UHT hier ten onrechte niet, althans te weinig rekening mee heeft gehouden.
De Commissie stelt vast dat uit de Betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk
Incasso Centrum (LIC-overzichten) ten aanzien van de jaren 2009, 2010, 2012 en 2013
blijkt dat de KOT (deels) is overgemaakt aan de kinderopvanginstelling (KOI). Dat de
KOT aan een andere derde is overgemaakt, volgt niet uit deze overzichten.
Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de KOI maar bij de ouder wordt
teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan sprake zijn van een
bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege
hardheid.
Voor het aannemen van het bestaan van een bijzondere omstandigheid is, volgens die
praktijk, niet voldoende dat bij de ouder een bedrag van tenminste €1.500,- is
teruggevorderd. Ook moet ook duidelijk zijn dat een bedrag van tenminste €1.500,-
teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling en niet ten goede aan belanghebbende is gekomen.
De Commissie overweegt dat over het jaar 2009 geen sprake was van een verlaging van ten minste €1.500,-. Voor de overige jaren was wel sprake van een verlaging van
tenminste €1.500,- maar is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die een beroep op de hardheidsregeling rechtvaardigen. Zoals hierboven overwogen betroffen dit reguliere bijstellingen.
Strijd met vergewisplicht artikel 3:9 Awb
Belanghebbende betoogt dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat UHT het advies van de CvW met inachtneming van de vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:9 van de Awb heeft getoetst. Nu niet is voldaan aan de vergewisplicht, kan de bestreden
beschikking niet in stand blijven.
Beoordeeld dient te worden of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW. De
Commissie stelt voorop dat de CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 van de Awb. UHT mag zich daarom op het advies van de CvW baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (artikel 3:9 Awb).
De Commissie vindt dat UHT afdoende heeft toegelicht dat zij op grond van de op haar
rustende vergewisplicht beoordeeld heeft dat het advies van de CvW op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel hieraan.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
De Commissie overweegt dat zij geen redenen heeft om aan te nemen dat UHT haar
beslissing niet zorgvuldig heeft voorbereid. In de bestreden beslissing is, naar de
Commissie meent, inzichtelijk gemotiveerd waarom belanghebbende over toeslagjaren 2009 tot en met 2013 geen recht heeft op compensatie.
Daarnaast heeft UHT door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing met producties, onder meer de LIC-overzichten, de bestreden beschikking nader toegelicht.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter