Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11191

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 december 2022 (UHT-DCH)

Hoorzitting: 27 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 22 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH ongegrond te
verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 27 december 2022 door UHT genomen beschikking met kenmerk UHT-DCH. Hierbij is over de toeslagjaren 2015, 2017, 2018 en 2019 een compensatiebedrag van € 56.022,- toegekend. Over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en het toeslagjaar 2016 is geen compensatie toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 17 juli 2020 bij UHT gemeld voor een
    herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling
    gekeken naar de toeslagjaren 2011 tot en met 2019 en haar voorgenomen
    beschikkingen voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
  • CvW heeft de voorgenomen beschikking(en) beoordeeld en geconcludeerd dat
    belanghebbende over de toeslagjaren 2015, 2017, 2018 en 2019 recht heeft op
    compensatie wegens vooringenomen handelen. Over de toeslagjaren 2011 tot en
    met 2014 en het toeslagjaar 2016 was sprake van reguliere correcties op basis van de gegevens van de ouder zelf of naar aanleiding van een wijziging in het toetsingsinkomen. Over de maanden september tot en met december 2019 is sprake van evident geen recht op kinderopvangtoeslag, aldus CvW.
  • UHT deelt belanghebbende bij beschikking van 27 december 2022 met kenmerk
    UHT-DCH mede dat over de toeslagjaren 2015, 2017, 2018 en 2019 een
    compensatiebedrag van € 56.022,- wordt toegekend wegens institutionele
    vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) jegens
    belanghebbende. Over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en de
    toeslagperiode september tot en met december 2019 wordt geen compensatie
    toegekend.
  • Gemachtigde heeft op 18 januari 2023 een bezwaarschrift tegen de beschikking
    met kenmerk UHT-DCH ingediend. Het bezwaarschrift is 23 januari 2023 door
    UHT ontvangen.
  • UHT heeft op 11 september 2024 schriftelijk gereageerd. UHT heeft bij haar
    reactie een positieve correctie van de beslissing met kenmerk UHT-DCH ten
    aanzien van de rente gemiste kinderopvangtoeslag en immateriële
    schadevergoeding toegezegd. Andere onderdelen, die in het voordeel van
    belanghebbende te hoog zijn vastgesteld, worden niet aangepast.
  • Het bezwaar van belanghebbende is op 27 november 2024 om 10:00 uur op een
    hoorzitting bij de Commissie behandeld. Het verslag van de hoorzitting is bij het
    advies gevoegd.
  • Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting aanvullende producties ingediend
    aangaande de juridische kosten in het verleden. Tevens is een tijdlijn ingediend
    van onderzoeken door instanties in de periode 2018 tot en met 2024. UHT is in de
    gelegenheid gesteld na de hoorzitting hierop te reageren, maar heeft van deze
    mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
  • De Commissie, bestaande uit [commissieleden] heeft het volgende advies vastgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling forfaitaire compensatieberekening 2015, 2017, 2018 en 2019

Tussen partijen is niet in geschil dat B/T over de toeslagjaren 2015, 2017, 2018 en 2019 institutioneel vooringenomen jegens belanghebbende heeft gehandeld. UHT heeft ter compensatie volgens de forfaitaire systematiek van de Wht
€ 56.022,- toegekend aan de hand van een compensatieberekening, die aan de
bestreden beschikking is gehecht.

Volgens belanghebbende is in de compensatieberekening onvoldoende rekening
gehouden met door haar betaalde heffingsrente over de terugvorderingen (het totaalbedrag van de terugvorderingen is € 68.411,-)1. Verder zou de toegekende
vergoeding voor juridische hulp van € 2.502,- te laag zijn vastgesteld. De Commissie
overweegt over deze punten als volgt.

Uit het dossier volgt dat de terugvorderingen over de gecompenseerde toeslagjaren
veelal plaatsvonden vóórdat hierover krachtens artikel 27 lid 2 Awir rente – een half jaar na einde van het toeslagjaar - moest worden berekend jegens belanghebbende (SASoverzichten productie 37, 49, 56 en 77). Het bedrag ad € 86,- onder d) “in rekening gebrachte rente die u moest betalen” komt de Commissie daarom juist voor.

Uit het dossier volgt dat belanghebbende op 22 december 2018 bezwaar heeft gemaakt over de toeslagjaren 2018 en 2019 (productie 99). Na beslissing op bezwaar van 2 april 2019 is zij in beroep gegaan met behulp van gemachtigde.2 B/T heeft naar aanleiding van het beroep op 4 november 2020 de beslissing op bezwaar herzien. Het beroep is vervolgens door gemachtigde ingetrokken onder verzoek tot toekenning van de proceskosten. Bij uitspraak van 12 januari 2021 heeft de rechtbank een
proceskostenvergoeding van € 534,- aan belanghebbende toegekend (productie 95).

Ingevolge artikel 2.3 lid 6 Wht dient voor zowel 2018 als 2019 één procespunt
proceskostenvergoeding met wegingsfactor 2 te worden toegekend voor een
beroepschrift, aangezien deze regeling aanneemt dat geen sprake is van samenhangende zaken. Dit bedrag dient te worden verminderd met een (eventueel) ontvangen bedrag aan proceskostenvergoeding.

UHT heeft over de toeslagjaren 2018 en 2019 één punt toegekend, waarbij over het
toeslagjaar 2018 een vermindering van € 534,- is toegepast voor de toegekende
proceskostenvergoeding. De berekening van de juridische kosten bij bestreden
beschikking komt de Commissie derhalve juist voor.3

Gemachtigde heeft gedurende de hoorzitting bepleit dat de vergoeding voor juridische
kosten over deze procedure te laag is vastgesteld, nu gedurende het beroep van
belanghebbende een geheimhoudingsprocedure is gevoerd. De Commissie gaat daar niet in mee: de juridische kosten worden vastgesteld aan de hand van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor het reageren in een geheimhoudingsprocedure is daarbij niet voorzien in een vergoeding.4 Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden5 om hiervan af te wijken.

Immateriële schadevergoeding
De aanvangsdatum van de immateriële schadevergoeding is bij bestreden beschikking
vastgesteld op 26 augustus 2015. Belanghebbende had deze bij gebrek aan wetenschap bestreden. De Commissie heeft in het dossier geen vooringenomen handelen voorafgaand aan deze datum aangetroffen.

Compensatieberekening
UHT heeft naar aanleiding van deze bezwaarprocedure nogmaals gekeken naar deze
compensatieberekening en daarbij verschillende fouten aangetroffen in het voordeel van belanghebbende. Het betreft daarbij de laatst vastgestelde kinderopvangtoeslag 2019 en de rente gemiste kinderopvangtoeslag over de gecompenseerde toeslagjaren. De Commissie zal gelet op het verbod van reformatio in peius UHT adviseren deze posten niet in het nadeel van belanghebbende aan te passen.

De compensatieberekening hoeft naar opvatting van de Commissie bij beslissing op bezwaar niet te worden aangepast.

Beoordeling afgewezen toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en 2016

Bij bestreden beschikking is over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en het
toeslagjaar 2016 geen compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid bij de
uitvoering aan belanghebbende toegekend. Volgens UHT hebben er over deze
toeslagjaren slechts reguliere correcties plaatsgevonden aan de hand van gegevens van belanghebbende zelf en wijzigingen in het toetsingsinkomen.

Volgens belanghebbende is over verschillende toeslagjaren uitgegaan van een verkeerd toetsingsinkomen. De boekhouder van de onderneming van belanghebbende zou onjuiste gegevens hebben doorgegeven aan de Belastingdienst. Een nadere adstructie door belanghebbende is uitgebleven. De Commissie overweegt als volgt.

Ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt het
toetsingsinkomen vastgesteld aan de hand van een inkomensgegeven als bedoeld in
artikel 21 onderdeel e) Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het
inkomensgegeven is afkomstig uit een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: inkomstenbelasting) die aan belanghebbende over het
desbetreffende belastingjaar is opgelegd en vindt zijn grondslag in de aangifte van
belanghebbende.6 Voor zover – om welke reden dan ook - een onjuiste aanslag is
opgelegd, bevindt de oorzaak van deze problematiek zich niet in de sfeer van de
kinderopvangtoeslag.

Het uitgaan van een onjuist inkomensgegeven door de B/T levert geen vooringenomen
handelen op. B/T mag uitgaan van de juistheid van het genoemde inkomensgegeven.
Rest nog de vraag of in het geval van belanghebbende sprake is geweest van hardheid
bij de uitvoering omdat zij, zoals aangevoerd, slecht is bijgestaan door haar toenmalige boekhouder.

De Commissie heeft onvoldoende gegevens om dit goed te kunnen beoordelen. Het ligt aan de zijde van belanghebbende om te onderbouwen dat sprake is geweest van
hardheid bij de uitvoering. Het uitgangspunt is dat het de verantwoordelijkheid van
belanghebbende zelf is, om juiste gegevens aan de Belastingdienst of B/T door te geven. Dat een boekhouder onjuiste aangiftes heeft gedaan komt – behoudens bijzondere omstandigheden - voor rekening en risico van belanghebbende en haar boekhouder. Bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken zijn gesteld noch gebleken.

Ter zitting is nog de gang van zaken met betrekking tot het toeslagjaar 2014 besproken. B/T heeft op 21 mei 2014 de kinderopvangtoeslag na een door belanghebbende doorgegeven wijziging verlaagd van € 9.818,- naar € 6.600,-. Deze wijziging was volgens B/T incompleet en vervolgens is een brief aan belanghebbende gestuurd met het verzoek om haar telefoonnummer door te geven. Vervolgens lukte het B/T niet om haar telefonisch te bereiken en ging de betrokken medewerker op vakantie. Uiteindelijk werd de kinderopvangtoeslag pas op 22 juli 2014, na verscheidene telefoontjes van belanghebbende, op het juiste bedrag van € 11.874,- vastgesteld (productie 3, pagina 20). De Commissie kan zich erin vinden dat deze gang van zaken voor belanghebbende erg ongelukkig en frustrerend moet zijn geweest, maar ziet hierin geen aanknopingspunten om vooringenomenheid of hardheid bij de uitvoering over het toeslagjaar 2014 aan te nemen.

Aanvullende schadevergoeding bij CWS
Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting op aangrijpende wijze verklaard over haar gevecht met instanties en hoe zij in haar situatie als ondernemer door niemand geholpen werd en wordt. Schrijnend is dat deze situatie tot op de dag van vandaag voortduurt. Het is de Commissie duidelijk dat sprake is van ingrijpende multiproblematiek waar B/T, UWV, verschillende gemeentes en zelfs de Arbeidsinspectie betrokken zijn (geraakt).7 De Commissie onderkent het belang van belanghebbende om duidelijkheid te krijgen over wat de aanleiding is geweest voor al de controles die zij heeft meegemaakt. De Commissie kan daarover echter in het kader van deze bezwaarprocedure, die alleen betrekking kan hebben op de berekening van een forfaitaire schadevergoeding ingevolge de Wht, geen advies over uitbrengen.

Indien belanghebbende veronderstelt dat zij als gevolg van de problemen met de
kinderopvangtoeslag meer schade heeft geleden dan forfaitair in het kader van de
integrale beoordeling wordt vergoed, dan kan zij ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht een
verzoek indienen voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke
Schade (hierna: CWS). CWS zal het verzoek naar de regels van het civiele
schadevergoedingsrecht beoordelen en UHT dienovereenkomstig adviseren of
belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.

Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is ongegrond. Er is geen aanleiding voor herroeping van de bij bezwaar
bestreden beschikkingen. De Commissie ziet, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 lid 2
Awb, geen aanleiding UHT te adviseren een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter