Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-10628

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 juni 2022 met kenmerk UHT-DC 1, 28 juni 2022 met kenmerk UHT-DC-1 A en 28 juni 2022 met kenmerk UHT-DHS A

Ontvangst bezwaarschrift: 24 augustus 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 21 juli 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de op 28 juni 2022 door UHT genomen beschikkingen met kenmerken UHT-DC 1, UHT-DC-1 A en UHT-DHS A.

Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433).

Gelet op artikel 8.6 en artikel 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 28 juni
2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 20 januari 2022 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2009 en 2010.
  • Op 27 januari 2022 heeft belanghebbende een eerste noodvoorziening betaald gekregen van € 250 en op 18 februari 2022 een tweede noodvoorziening van eveneens € 250.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 21 februari 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat jegens belanghebbende over het toeslagjaar 2011 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen dan wel hardheid.
  • Bij brief van 16 maart 2022 is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en
    2010 een voorlopige compensatie van € 9.370 toegekend en is het minimale
    bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitbetaald.
  • Bij beschikking van 28 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende medegedeeld dat de definitieve compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2010
    € 30.000 bedraagt.
  • Bij beschikkingen van 28 juni 2022 met de kenmerken UHT-DC-1 A en UHT-DHS is
    aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op een compensatiebedrag voor het toeslagjaar 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 23 augustus 2022, ingekomen op 24 augustus 2022, bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 28 juni 2022 met kenmerken UHT-DC-1 A, UHT-DH5 A en UHT-DC I. Op 8 september 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Op 15 december 2022 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 3 januari 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 14 februari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Op 2 juni 2023 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan en beslist dat UHT binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak een beslissing op de bezwaren moet nemen.
  • De Commissie heeft belanghebbende en zijn gemachtigde op 12 mei 2023 uitgenodigd om het bezwaar mondeling toe te lichten op een hoorzitting, te houden op 6 juli 2023. Belanghebbende of zijn gemachtigde is niet op deze hoorzitting verschenen.
  • Op 6 juli 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden en dat de zaak op
    stukken kan worden afgedaan.
  • De Commissie bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van belanghebbende op de in het dossier bekende stukken behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het bezwaarschrift is te laat ingediend. UHT is van mening dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Commissie deelt dat standpunt. Het bezwaar
voldoet ook verder aan de daaraan gestelde eisen en is ontvankelijk.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces

Volgens belanghebbende/gemachtigde zou geen sprake zijn van 'equality of arms' in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier
beschikt/beschikte en UHT wel. Belanghebbende zou daarom in haar procesbelang zijn
geschaad.

De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7: 13 Algemene wet bestuursrecht(hierna "Awb"). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier. De Commissie ziet dat belanghebbende op 17 april 2023 het bezwaardossier tegelijkertijd met de schriftelijke reactie van UHT heeft ontvangen. Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb.

De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van
'equality of arms' geschonden zou zijn. De Commissie ziet geen aanleiding het bezwaar
op dit punt gegrond te verklaren.

Besluit onvoldoende gemotiveerd

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. UHT heeft de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht. Dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikkingen op dit punt ongegrond is.

Vergoeding immateriële schade

Belanghebbende betoogt dat de berekening van de immateriële schadevergoeding niet inzichtelijk is gemaakt.

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade in de
Compensatieregeling een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren omdat het lang heeft geduurd totdat de compensatie definitief werd berekend.

UHT heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht dat bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade gebruik is gemaakt van een verkeerde einddatum. Bij de berekening is 15 juni 2011 als startdatum gehanteerd en 31 mei 2022 als einddatum. De einddatum had 28 juni 2022 moeten zijn. Hoewel er bij de toepassing van de juiste starten einddatum sprake is van 23 halve jaren in plaats van 22 halve jaren, zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding niet veranderen. Dit komt doordat het bedrag als bedoeld in artikel 2.3, lid 4 Wht nooit hoger kan zijn dan de som van de niet toegekende of teruggevorderde bedragen die voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld. In het geval van belanghebbende had het bedrag € 1.839 moeten zijn in plaats van € 2.303. De huidige berekening valt daarmee in het voordeel uit van belanghebbende.

De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat het hanteren van een verkeerde einddatum in dit geval niet noopt tot aanpassing van het bestreden besluit. Derhalve
adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Omdat de Commissie meent dat het bezwaar ook overigens ongegrond is, ziet de Commissie geen aanleiding om te adviseren om de einddatum van de immateriële schadevergoeding te verschuiven naar het moment van de beslissing op bezwaar.

Toeslagjaar 2011; hardheid

Belanghebbende betoogt verder dat zij in aanmerking komt voor een hardheidstegemoetkoming omdat er bij terugvorderingen en verrekeningen, geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Naar aanleiding van dit onderdeel van het bezwaar overweegt de Commissie als volgt.

Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient een
belanghebbende die jaren KOT te hebben aangevraagd en schade te hebben geleden.
Dat blijkt uit artikel 2.1 Wht. Vaststaat dat belanghebbende op 4 december 2010 de KOT heeft stopgezet met ingang van 1 januari 2011. Diezelfde dag werd de
voorschotbeschikking 2011 echter al naar belanghebbende verzonden. De stopzetting en de voorschotbeschikking hebben elkaar aldus gekruist. Op 27 december 2010 werd
daarom het voor 2011 toegekende voorschot weer op nul gezet. Belanghebbende heeft niet weersproken dat in 2011 geen sprake is geweest van kinderopvang(toeslag). Ook het verweer van UHT dat er geen voorschotten zijn verstrekt en dat er ook geen sprake van terugbetalingen over 2011, is door belanghebbende niet bestreden. De Commissie volgt daarom UHT in haar standpunt om over het toeslagjaar 2011 de hardheidsregeling niet toe te passen.

Proceskostenvergoeding

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, omdat het bezwaar naar mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding daarvan.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te
verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter