Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-10617

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 08 augustus 2022 (UHT-DC I A en UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 31 mei 2024 om 11:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 17 juli 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 23 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • UHT heeft bij beschikking van 26 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat hij (nog) niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 7 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • Bij beschikking van 8 augustus 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie voor de
    jaren 2009, 2010 en 2016.
  • Eveneens bij beschikking van 8 augustus 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT aan
    belanghebbende meegedeeld dat hij voor de jaren 2009, 2010 en 2016 niet in
    aanmerking komt voor een hardheidstegemoetkoming.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 12 januari 2023, tegen deze beschikkingen een
    bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 6 december 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 21 februari 2024 schriftelijk gereageerd.
  • Op 31 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2016 af te wijzen.

De Commissie merkt allereerst op dat belanghebbende in zijn aanvullend bezwaar van 6 december 2023 en tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat hij zich ermee kan
verenigen dat over de jaren 2009 en 2010 geen recht is op compensatie. De bezwaren
die zien op die jaren zijn ingetrokken. Het bezwaar ziet dus enkel op toeslagjaar 2016.

Met betrekking tot toeslagjaar 2016 overweegt de Commissie dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht voor een compensatie in aanmerking komt de ouder van wie
aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is
geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Dienst Toeslagen. Belanghebbende heeft voor (een gedeelte van) het jaar 2016 KOT aangevraagd en ontvangen. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning en aanpassing van de KOT over dit jaar sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Er is geen terugvordering of stopzetting geweest over het jaar 2016. De (opwaartse) bijstelling is conform de wet uitgevoerd. Een dergelijke bijstelling geeft, gelet op artikel 2.1, lid 1, onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende voor toeslagjaar 2016 niet in aanmerking komt voor een compensatie.

Naar de Commissie begrijpt doet belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule uit artikel 9.1 van de Wht, om alsnog in aanmerking te komen voor compensatie op grond van artikel 2.1 Wht. In artikel 9.1 van de Wht is een hardheidsclausule opgenomen waarmee van de limitatieve opsomming van artikelen in die bepaling kan worden afgeweken voor zover de toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om toekenning. De Commissie overweegt dat de situatie waarin belanghebbende verkeerde, feitelijk niet gelijk is aan de situatie waarop artikel 2.1 van de Wht ziet. Zoals hiervoor is overwogen is niet aannemelijk dat er sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Van een onbillijkheid van overwegende aard is de Commissie evenmin gebleken. De wetgever heeft voorzien in de situatie van belanghebbende middels de zogenoemde extoeslagpartnerregeling, vervat in afdeling 2.3 van de Wht.

Belanghebbende stelt verder dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en
gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Met betrekking tot het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel heeft UHT gesteld dat het besluit niet in strijd is met dit beginsel. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de bestreden beschikkingen bij het uitbrengen weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg en de bijbehorende producties de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd.

Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de bestreden beschikkingen in strijd zijn
met het evenredigheidsbeginsel. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde compensatiestelsel in een geval als het onderhavige wegens strijd met dit beginsel buiten toepassing zou moeten blijven.

Met betrekking tot de door belanghebbende gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel overweegt de Commissie dat de situatie van belanghebbende voor toepassing van de Wht niet gelijk is aan die van zijn ex-partner. In het geval van belanghebbende zijn er geen aanwijzingen voor vooringenomen handelen of hardheid. Er is geen sprake van een omstandigheid dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld.

De Commissie adviseert om dit bezwaaronderdeel ongegrond te verklaren.
De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag bevestigend beantwoordend, adviseert daarom het bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter