Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-4907

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 december 2021 met kenmerk UHT-DC I A en 28 december 2021 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 21 februari 2022

Hoorzitting: 10 maart 2023 om 11.30 uur

Overdracht advies aan UHT: 12 juli 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 28 december 2021 (UHT-DC I A) en beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 28 december 2021 (UHT-DH5 A). Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021. Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 23 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2010 en 2011.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heef t haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 14 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2010 en 2011 de compensatieregeling of hardheidsregeling niet van toepassing is.
  • Bij beschikkingen van 28 december 2021 (UHT-DC I A en UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heef t op compensatie KOT voor de jaren 2010 en 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 21 februari 2022 tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. Gemachtigde heeft bij brief van 29 juli 2022 de bezwaargronden aangevuld.
  • UHT heeft op 14 december 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 10 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij het advies.
  • Na de hoorzitting is belanghebbende door de Commissie in de gelegenheid gesteld om nader bewijs te leveren over het werk/leertraject.
  • Op 20 maart 2023 heeft gemachtigde een nadere schriftelijke reactie ingediend met een verklaring van de voormalige begeleidster van belanghebbende.
  • Met de aanvullende schriftelijke reactie van 12 april 2023 heeft UHT hierop gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat er geregistreerde kinderopvang heeft plaatsgevonden.
  • Op 19 april 2023 is belanghebbende door de Commissie in de gelegenheid gesteld om te reageren op laatstbedoelde aanvullende schriftelijke reactie van UHT.
  • Op 4 mei 2023 heeft belanghebbende schriftelijk daarop gereageerd en andermaal een aanvullende verklaring overgelegd van de hiervoor genoemde voormalige begeleidster van belanghebbende.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Tegen de besluiten van 28 december 2021 heef t gemachtigde namens belanghebbende bezwaren ingediend per brief van 21 februari 2022 en nadere gronden op 29 juli 2022. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift niettemin ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en
op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende
om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.

Voor een compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelswijze van de B/T. Ingevolge artikel 2.1 lid 2 Wht wordt geen compensatie toegekend indien de door de aanvrager van een KOT geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem of haar toerekenbaar zijn.

Niet in geschil is dat voor de toeslagjaren 2010 en 2011 sprake is van institutioneel
vooringenomen handelen. Belanghebbende heef t echter geen compensatie toegekend gekregen, omdat er volgens UHT sprake is van evident geen recht op KOT. UHT stelt dat zij in geen enkel systeem van de Belastingdienst iets heeft aangetroffen dat erop wees dat belanghebbende kinderopvang heeft afgenomen bij een reguliere, erkende instelling voor kinderopvang. Belanghebbende is door de Commissie in de gelegenheid gesteld om alsnog aannemelijk te maken dat er kinderopvang heeft plaatsgevonden bij een zodanige kinderopvanginstelling. Daartoe heeft belanghebbende op 4 mei 2023 een verklaring overgelegd van de voormalig begeleidster van belanghebbende ter aanvulling van hetgeen deze reeds in haar verklaring van 20 maart 2023 had opgemerkt. Deze verklaringen houden, voor zo ver thans van belang, op het punt van de kinderopvang, onderscheidenlijk het volgende in:

“Uit mijn aantekeningen kan ik halen dat jij hier ook aan moest deelnemen en dit ook heb gedaan. moest daarom naar kinderopvang . Helaas kan ik niet meer dan dit terug vinden en ik hoop je hiermee iets op weg te hebben geholpen.” (…)

En:

“Ik weet dat omdat ik zelf heb vastgesteld dat ze aan het werkleertraject heeft
deelgenomen en dat haar kind naar de opvang ging.”

De Commissie is van mening dat deze verklaringen, zowel op zich zelf als in onderling
verband gelezen, bij gebrek aan enig ondersteunend objectief gegeven, onvoldoende
zijn om aannemelijk te achten dat belanghebbende in de desbetreffende jaren
kinderopvang heef t afgenomen bij een reguliere, erkende instelling voor kinderopvang. Gelet op de omstandigheid dat nergens in de overige stukken van het dossier en in de systemen van BD/T systemen iets omtrent afgenomen kinderopvang door belanghebbende is gevonden, leveren de hiervoor weergegeven verklaringen te weinig overtuigingskracht op om aannemelijk te achten dat die opvang daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in de desbetreffende jaren
aanspraak had op KOT, is de Commissie van oordeel dat UHT zich op het standpunt
mocht stellen dat belanghebbende evident geen recht had op KOT en er aldus sprake is
van een ernstige onregelmatigheid, als bedoeld in artikel 2.1,lid 2, van de Wht. Dat leidt tot de slotsom dat de hiervoor in de aanhef van deze rubriek geformuleerde vraag voor bevestigende beantwoording in aanmerking komt. Hetgeen partijen verdeeld houdt met betrekking tot het re-integratietraject kan, gelet op het voorgaande, dan ook verder onbesproken worden gelaten. De neerwaartse bijstellingen geven ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om: de bezwaren ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter