Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-4787

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 8 maart 2022

Hoorzitting: 24 juni 2022

Overdracht advies aan UHT: 20 juli 2022

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschrift, namens (hierna: belanghebbende), is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking lichte toets € 30.000 van 21 februari 2022 (UHT CHR GU).

Procesverloop

Belanghebbende is niet door de zogenoemde lichte toets gekomen. Met toepassing van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag) van 18 maart 2021, Staatscourant 19 maart 2021, 14691
(hierna: de Catshuisregeling) is aan haar meegedeeld dat UHT nu nog geen reden ziet
om haar € 30.000 te betalen. Er wordt door UHT nog goed naar haar situatie gekeken. De herbeoordeling van belanghebbende door UHT is nog niet klaar.

Bij brief van 8 maart 2022 heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 20 april 2022 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd. Op 16 mei 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.

Op 24 juni 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is bijgevoegd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.

  • Belanghebbende meent dat zij wel degelijk in aanmerking komt voor de
    Cathuisregeling ad € 30.000, nu zij, zoals door de Nationale Ombudsman is
    vastgesteld, ten onrechte en zonder enige grondslag tot tweemaal toe de
    toeslagen over het jaar 2010 diende terug te betalen.
  • UHT heeft een onzorgvuldige en onevenredige beslissing genomen en een
    onzorgvuldig onderzoek verricht en onvoldoende gemotiveerd waarom is besloten
    geen compensatie over het toeslagjaar 2010 toe te kennen.
  • Gezien het bovenstaande wordt verzocht het bezwaar gegrond te verklaren en de beslissing van 13 april 2022 te herzien krachtens artikel 7:11 Awb en een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de aangevoerde gronden.
  • Voorts wordt verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de
    behandeling van het bezwaar.

Verweer

In haar schriftelijke reactie van 20 april 2022 stelt UHT, samengevat, dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar. Het bezwaar van belanghebbende is
ongegrond.

UHT heeft zich in haar schriftelijke reactie, samengevat, als volgt uitgelaten over de
bezwaren van gemachtigde.

Uit de lichte toets is gebleken dat belanghebbende niet gedupeerd is geraakt door
toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst), en dat er geen sprake is
geweest van vooringenomen handelen. De dienst heeft de beschikkingen KOT voor de
jaren 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011 bijgesteld conform de door belanghebbende
opgestuurde informatie.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling), gedateerd 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september
    2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna:
    Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni
    2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
    Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Vooruitlopend op de vaststelling van wetgeving is het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag) tot stand
gekomen (besluit van 18 maart 2021, Staatscourant 2021.14691, gewijzigd bij besluit
van 31 mei 2021, Staatscourant 2021.28304). Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de
herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in enig
jaar voldoen aan de in de desbetreffende herstelregeling genoemde voorwaarden (artikel 2.1 Catshuisregeling).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen.

Zoals uiteen is gezet in paragraaf 2.1 en 2.2 van de Catshuisregeling voorziet die regeling in een forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld
voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of
tegemoetkoming op grond van een van de volgende regelingen:

  • de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS
    tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
    (Awir);
  • de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen; en
  • het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    herstelregelingen).

Uit het bezwaarschrift van belanghebbende, de aanvulling daarop, de schriftelijke reactie van UHT en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is de Commissie het volgende gebleken:

  • Aan belanghebbende is bij beschikking van 5 december 2009 over het jaar 2010
    een kot-voorschot toegekend van € 19.495. Dat voorschot is bij beschikking van
    17 december 2010 teruggebracht tot € 19.126.
  • Bij beschikking van 16 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de
    aanspraak van belanghebbende op kot voor 2010 verlaagd tot 0. Daarna is deze
    dienst overgegaan tot terugvordering van al voor 2010 uitbetaalde voorschotten
    aan kot.
  • In juli 2012 heeft belanghebbende over de terugvordering van kot over 2010
    contact opgenomen met de Nationale Ombudsman. Deze heeft de klacht op 26 juli
    2012 voorgelegd aan de Belastingdienst/Toeslagen.
  • In juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de invordering van de – volgens
    die dienst bestaande – schuld tot terugbetaling van kot over 2010 hervat.
  • Daarna heeft belanghebbende opnieuw contact opgenomen met de Nationale
    Ombudsman. Dit voor de tweede maal inschakelen van de Nationale Ombudsman heeft in september 2013 geleid tot gegrondverklaring van het bezwaar dat belanghebbende had ingediend en uiteindelijk – in maart 2014 – tot vaststelling van het recht op kot van belanghebbende over 2010 op € 19.623.
  • De door de Belastingdienst/Toeslagen getroffen maatregelen tot invordering van
    de – vermeende – kot schuld van belanghebbende over 2010 hebben haar zowel
    materieel als emotioneel aanzienlijke schade toegebracht.
  • Van dat optreden door de Nationale Ombudsman ten behoeve van
    belanghebbende met betrekking tot de terugvordering van het haar verstrekte
    voorschot aan kot over 2010, zowel in 2012 als in 2013, is, naar de
    vertegenwoordiger van UHT op de hoorzitting van 24 juni 2022 heeft meegedeeld,
    in de stukken van Belastingdienst/Toeslagen die ten grondslag liggen aan de
    thans in geschil zijnde beschikking, niets terug te vinden.

De omstandigheid dat door de Belastingdienst/Toeslagen geen terug te vinden aantekeningen zijn gehouden van de omstandigheid dat de Nationale Ombudsman in
2012 en 2013 voor belanghebbende is opgetreden in haar geschil over de terugvordering van kot over 2010 dwingt tot de conclusie dat door die dienst in dit geval zeldzaam lichtvaardig met die interventies is omgegaan. Dat handelen of nalaten moet worden aangemerkt als handelen jegens belanghebbende of het nalaten daarvan uit institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dat dit handelen/nalaten bij belanghebbende tot materiële schade heeft geleid, is door UHT niet weersproken en staat in deze bezwaarprocedure dus ook vast. Dat handelen of nalaten vormt ook een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

De zogenoemde ‘lichte toets' is weliswaar een marginale toets, maar aan die toets moet wel een serieuze en zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (vgl. bijvoorbeeld BAC 2021-112). Die door UHT te verrichten serieuze en zorgvuldige afweging had ook moeten betreffen een onderzoek of de Nationale Ombudsman ten behoeve van belanghebbende was opgetreden en het gevolg daarvan. Dat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, vormt op zich ook een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Dat geldt verder ook voor de omstandigheid dat door UHT in de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift niet naar behoren uiteen is gezet dat de Nationale Ombudsman in 2012 en 2013 ten voordele van belanghebbende heeft ingegrepen in de gang van zaken met betrekking tot de terugvordering van het over 2010 aan haar verstrekte kot-voorschot en ook voor de omstandigheid dat dit evenmin is gedaan door de ambtenaar die UHT heeft vertegenwoordigd op de hoorzitting van de Commissie op 24 juni 2022. Ook die gebreken vormden een schending van dat zorgvuldigheidsbeginsel.

Een in het kader van de ‘lichte toets’ naar behoren uitgevoerde globale beoordeling van het verzoek van belanghebbende om herbeoordeling van haar aanspraak op kot over 2010 had daarom moeten leiden tot toekenning van de in de Catshuisregeling voorziene uitkering van € 30.000. De Commissie zal dan ook dienovereenkomstig adviseren.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar gegrond te verklaren.

Samenvatting en advies

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens de overgelegde stukken een onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets, en adviseert de Commissie UHT om het bezwaar gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en dat te vervangen door een waarbij aan belanghebbende een uitkering op grond van de zgn. Catshuisregeling wordt toegekend van € 30.000.

Voorts adviseert de Commissie om voor de proceskosten voor de onderhavige
bezwaarprocedure een vergoeding toe te kennen van 1 punt met een wegingsfactor twee, tegen het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

De voorzitter