BAC 2022-3983
Publicatiedatum 13-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 11 maart 2022 met kenmerk UHT-HD CWS en 11 mei 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 5 april 2022
Hoorzitting: 2 september 2022
Overdracht advies aan UHT: 29 september 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar van belanghebbende ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende], is –uiteindelijk – gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking ‘aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ (hierna: CWS) van 11 maart 2022 (UHT-HD CWS). Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 is aan belanghebbende geen aanvullend bedrag toegekend.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 14 april 2020 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij brief van 17 maart 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de compensatie toegezonden. Daarbij is voor de toeslagjaren 2005 en 2009 een bedrag toegekend van € 18.484.
- Belanghebbende heeft op 8 april 2021 een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de CWS.
- Bij besluit van 11 mei 2021 (UHT-DC I) is het voorlopig toegekende compensatiebedrag voor toeslagjaren 2005 en 2009 van € 18.484 aangevuld tot
€ 30.000. - Bij besluit van 11 mei 2021 (UHT-DC-I A) is de compensatie voor de toeslagjaren 2006, 2007, 2008, 2010 en 2011 afgewezen.
- Op 22 december 2021 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden met belanghebbende en haar gemachtigde bij de CWS.
- De CWS heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende d.d. 8 april 2021 om aanvullende schadevergoeding op 14 februari 2022 aan UHT toegestuurd.
De CWS heeft geoordeeld dat de compensatie van € 30.000 in financiële zin afdoende is geweest en adviseert geen verdere vergoeding aan belanghebbende te
betalen. - Bij beschikking van 11 maart 2022 (UHT-HD CWS) heeft UHT dit advies gevolgd.
Aan belanghebbende wordt geen aanvullende schadevergoeding toegekend. - Bij brief van 31 maart 2022, door UHT ontvangen op 5 april 2022, heeft
gemachtigde tegen de besluiten UHT-HD CWS en UHT-DC I bezwaar gemaakt. - In juni 2022 heeft UHT haar schriftelijke reactie (hierna: verweerschrift) ingediend
bij de Commissie. Dit verweerschrift is aan gemachtigde toegestuurd. - Op 2 september 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van
partijen. Van deze hoorzitting is verslag gemaakt dat achter dit advies is gevoegd.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is getrouwd met [partner]. Zij hebben twee kinderen. Belanghebbende heeft over de toeslagjaren 2005 en 2009 kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) ontvangen. Niet is gebleken dat in deze jaren KOT is terugbetaald of verrekend.
Belanghebbende heeft om een herbeoordeling van de KOT gevraagd. Op basis van de
compensatiebeschikking voor de toeslagjaren 2005 en 2009 is aan haar een
compensatiebedrag van € 18.484 toegekend, waarvan € 2.217 een forfaitaire vergoeding voor materiële schade betreft, en € 8.863 een forfaitaire vergoeding voor
immateriële schade. Op basis van de Catshuisregeling is het compensatiebedrag
aangevuld tot € 30.000.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Adviseringskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Onderdeel 4.2 van de Compensatieregeling vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen legt dit verzoek voor advies voor aan de CWS, en neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De CWS is een adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. UHT mag zich daarom op het onderzoek van de CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende schadevergoeding volstaan
met verwijzing naar het advies van de CWS, indien het advies zelf de motivering bevat
en van het advies kennis is of wordt gegeven (artikel 3:49 Awb).
UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt
(ex nunc) en neemt daarbij alle feiten en omstandigheden die op het moment van
heroverweging bekend zijn (vgl. artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat ook de gegevens die na het uitbrengen van het CWS-advies beschikbaar zijn gesteld, kunnen leiden tot een beslissing van UHT die afwijkt van het advies van de CWS. UHT en CWS hebben immers met die nieuwe gegevens geen rekening kunnen houden.
Advisering CWS
De vraag die in een procedure als de onderhavige als eerste voorligt, is of de UHT zich
mocht baseren op het advies van de CWS. De Commissie stelt voorop dat een dergelijk
advies moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. Op grond van vaste rechtspraak mag verweerder (UHT) bij de besluitvorming in beginsel van dit advies uitgaan.
Vervolgens dient te worden bepaald of de CWS heeft geadviseerd binnen haar mandaat. De Compensatieregeling neemt als grondslag voor de aanvullende schadevergoeding het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. De Commissie gaat hier tevens van uit. Voor het toekennen van schadevergoeding is immers een (wettelijk) kader nodig. Het door de CWS toegepaste beoordelingskader is het meest passend om tot een behoorlijke toemeting van de schadevergoeding aan gedupeerde ouders te komen. De Commissie is om die reden van oordeel dat de CWS het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht terecht als uitgangspunt heeft genomen (zoals zij reeds eerder heeft overwogen in haar adviezen van 29 april 2022: BAC 2021-2219, van 15 juni 2022: BAC 2021-2354 en van 19 juli 2022: BAC 2021-1982), met de aantekening dat de kinderopvangtoeslagaffaire een nieuwe uitdaging stelt aan dat recht (zie ook het advies van aan CWS van 24 december 2021, bijlage bij de Tussenevaluatie CWS gevoegd bij de 10e voortgangrapportage).
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van de CWS.
De vergoeding voor materiële schade
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de vervangende opvangkosten over het jaar 2007 van € 3.450. De CWS heeft geadviseerd hiervoor geen aanvullende schadevergoeding toe te kennen omdat haar niet is gebleken van een causaal verband tussen de KOT problematiek en deze vervangende opvangkosten.
Belanghebbende heeft ook verzocht om vergoeding van de vermogensschade die is
ontstaan omdat belanghebbende in de WSNP-periode van 3 jaar veel met het openbaar vervoer heeft moeten reizen. Deze schade wordt geschat op € 3.600. Deze
vermogensschade is volgens de CWS echter veroorzaakt doordat belanghebbende in de schuldsanering is terecht gekomen; er is voor de CWS geen aanleiding om aan te nemen dat deze schade is veroorzaakt door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van de KOT. De CWS adviseert daarom geen verdere vergoeding voor deze schadepost toe te kennen.
In bezwaar heeft gemachtigde gesteld dat de ontstane schade in ieder geval ook partieel te maken heeft gehad met de KOT problematiek. Daartoe zijn aan de Commissie echter geen nieuwe gegevens verschaft, en ook op andere wijze is niet aannemelijk geworden dat er een (partieel) causaal verband is tussen de aangevoerde kosten en de problemen met de KOT. Bij die stand van zaken ziet de Commissie onvoldoende redenen om UHT anders te adviseren dan tot het ongegrond verklaren van de betreffende bezwaren.
De vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade van € 13.800. Het gaat om teleurstelling en verdriet bij de kinderen, omdat zij tekort zijn
gedaan door de situatie.
De CWS erkent het door belanghebbende aangegeven leed maar acht het te beperkt en te weinig verband houdend met gedragingen van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de KOT, om te (kunnen) vertalen naar een aanvullende immateriële schadevergoeding. De reeds uitgekeerde forfaitaire immateriële schadevergoeding wordt als toereikend beschouwd. De teleurstelling en het verdriet bij de kinderen zijn volgens de CWS invoelbaar maar veroorzaakt door financiële problemen die een andere oorzaak hebben, namelijk inkomensachteruitgang. De CWS adviseert geen verdere vergoeding voor immateriële schade aan belanghebbende te betalen.
Ook ten aanzien van dit punt heeft gemachtigde in bezwaar aan de Commissie geen
nieuwe informatie verstrekt of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade wel degelijk is veroorzaakt door de problemen met de KOT. De Commissie neemt het advies van de CWS daarom ook op dit punt over en acht het betreffende bezwaar ongegrond.
Advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter