BAC 2022-3776
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 18 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 30 september 2021
Hoorzittingen: 3 augustus en 28 september 2022
Overdracht advies aan UHT: 14 oktober 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 18 augustus 2021, kenmerk UHT-DC-I A, die ziet op de toeslagjaren 2006 tot en met 2009. Het verzoek om compensatie is afgewezen omdat UHT heeft vastgesteld dat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag voor die toeslagjaren geen fouten zijn gemaakt.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 6 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2009.
- Op 21 november 2020 heeft UHT een eenmalige tegemoetkoming van € 750 aan belanghebbende toegekend voor de vertraging van de herbeoordeling.
- Bij brieven van 30 april en 18 mei 2021, beide met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT, heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij vooralsnog niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 2 augustus 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij beschikking van 18 augustus 2021 (de bestreden beschikking) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2006-2009.
- Belanghebbende heeft bij brief van 24 september 2021, ingekomen op 30 september 2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Op 8 juni 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Op 3 augustus en 28 september 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Deze verslagen zijn achter het advies gevoegd.
- Na de hoorzitting op 3 augustus 2022 heeft UHT bij e-mailberichten van 7 en 15 september 2022 nadere informatie verstrekt, te weten een reactie op de ter zitting op 3 augustus 2022 gestelde vragen en een Invulformulier van 8 maart 2021 inclusief een ingevuld deel 6.
Ontvankelijkheid
De Commissie stelt vast dat niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Beoordeling bezwaar
De Commissie heeft in het dossier gelezen dat belanghebbende als pleegouder de zorg voor de van haar broer op zich heeft genomen.
Voor de toeslagjaren 2006-2009, heeft belanghebbende kinderopvangtoeslag aangevraagd en ontvangen. De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2006-2009 of te wijzen. In de schriftelijke reactie van UHT heeft de Commissie gelezen dat belanghebbende over de toeslagjaren 2006, 2007 en 2009 geen kinderopvangtoeslag heeft hoeven terugbetalen. Dat was alleen over 2008 het geval. De Commissie gaat er daarom van uit dat het geschil zich toespitst op het jaar 2008. Dat is ter zitting bevestigd door gemachtigde van belanghebbende.
De vraag die de Commissie als eerste moet beantwoorden is of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW. De Commissie stelt voorop dat een dergelijk advies moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. Op grond van vaste rechtspraak mag verweerder (UHT) bij de besluitvorming in beginsel van zo'n advies uitgaan.
De Commissie is het, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet eens met
het advies van de CvW en zal dat hieronder uitleggen.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende over 2008 een groot bedrag aan kinderopvangtoeslag, te weten € 11.876 heeft moeten terugbetalen omdat de B/T, en
ook de CvW, ervan uit is gegaan dat over dit jaar voor slechts 1 kind opvang is genoten.
Dit baseert de B/T op het Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (productie 14) ingevuld door belanghebbende en ondertekend op 17 juli 2009. Daarin is enkel de naam van ingevuld en ook alleen de jaaropgaaf 2008 ten aanzien van is bijgevoegd.
Dat belanghebbende op 17 juli 2009 3 keer een antwoordformulier retour heeft gestuurd, waarbij op 2 van de 3 antwoordformulieren ook de namen van de andere twee kinderen staan vermeld, en dat voor kind 2 en 3 wordt aangegeven dat er geen
opvangkosten gemaakt zijn, zoals in het Invulformulier (pagina 14) staat, ziet de
Commissie niet bevestigd in het dossier. Daarin zit alleen, als productie 14, het
Antwoordformulier waarop (enkel) de naam van 'staat vermeld. Hierop is niet
aangegeven dat voor de andere twee kinderen geen opvangkosten zijn gemaakt.
Dat de B/T er vanuit gaat dat belanghebbende over 2008 voor slechts 1 kind opvang
zou hebben genoten is bijzonder. Over 2007 zijn de 3 kinderen van belanghebbende
117 uur per maand naar de opvang geweest (productie 9) en heeft belanghebbende
voor deze uren kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij voorschotbeschikking van 26 november 2007 is belanghebbende over 2008 eveneens voor 3 kinderen een
voorschot aan kinderopvangtoeslag toegekend. Op 31 oktober 2008 geeft
belanghebbende vervolgens aan dat zij de opvang van 2 kinderen per 1 september 2008 wil stopzetten. Gezien de leeftijd van de kinderen is duidelijk dat deze vanaf die datum naar de middelbare school gaan en opvang niet langer aan de orde is.
In het licht van deze omstandigheden meent de Commissie dat sprake is van het niet
nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder
verstrekte bewijsstukken, genoemd in paragraaf 2.2 van het Besluit
Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd 28 augustus
2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904 (Compensatieregeling). Dit is een kenmerk van een institutioneel vooringenomen handelwijze.
De Commissie vindt dat de B/T na de ontvangst van alleen de jaaropgaaf bij belanghebbende had moeten navragen of het klopte dat er maar voor 1 kind opvang
was genoten in 2008 en moeten vragen naar de eventuele jaaropgaven ten aanzien van de andere 2 kinderen.
De Commissie meent dat de B/T hier temeer aanleiding voor had moeten zien nu deze
kinderen bij de B/T in beeld waren, en ook omdat belanghebbende de kinderopvangtoeslag voor de tweeling (pas) per 1 september 2008 heeft stopgezet. Dat komt de Commissie overigens logisch voor gelet op hun leeftijd.
Gelet hierop is de Commissie het niet eens met de CvW dat er geen aanleiding bestaat
om te concluderen dat de B/T vooringenomen heeft gehandeld. UHT heeft zich hier niet op mogen baseren bij de afwijzing van het verzoek om compensatie voor het toeslagjaar 2008.
Daarnaast heeft de B/T een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden door het (tijdig
ingediende) bezwaar van belanghebbende tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2008 niet als bezwaar te behandelen, maar bij brief van 2 maart
2011 (productie 16) of te doen als een verzoek om opheldering en duidelijkheid. In deze brief is belanghebbende niet de reden voor het moeten terugbetalen van het bedrag van € 11.876 uitgelegd.
Juist in de bezwaarfase had aan het licht kunnen komen dat belanghebbende maar 1
jaaropgaaf had verstrekt, en had zij in de gelegenheid kunnen worden gesteld te onderbouwen dat de andere 2 kinderen ook tot 1 september 2008 kinderopvang hadden genoten.
Op grond van beide bovenstaande punten acht de Commissie het bezwaar gegrond.
Omdat het erop lijkt dat de B/T voor het toeslagjaar 2008 institutioneel vooringenomen heeft gehandeld ten aanzien van belanghebbende, gaat de Commissie niet in op wat belanghebbende heeft aangevoerd over het ontmoedigen van een betalingsregeling. Dat zou slechts kunnen leiden tot een andere, minder sterke compensatiegrond. De overige door belanghebbende aangevoerde bezwaargronden slagen niet, dat zal de Commissie hieronder uitleggen. Daarom zal de Commissie UHT adviseren het bezwaar deels gegrond te verklaren.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie uitgelegd waarom belanghebbende het bedrag van € 750 heeft ontvangen en waarom er een huisbezoek heeft plaatsgevonden: de B/T neemt alle meldingen van ouders serieus. Omdat meer dan 50.000 ouders zich hebben gemeld bij de B/T nadat bekend werd dat ouders gedupeerd waren, is het de B/T niet gelukt om tijdig alle dossiers te beoordelen. Vanwege de ontstane vertraging heeft de B/T besloten om ouders die zich voor 1 november 2020 hadden gemeld voor herstel van de kinderopvangtoeslag eenmalig een tegemoetkoming te geven van € 750. Deze tegemoetkoming heeft enkel te maken met de vertraging die is ontstaan door de vele aanmeldingen. Om op een juiste manier een integrale beoordeling te kunnen laten plaatsvinden heeft de B/T ervoor gekozen om een gesprek aan te gaan met ouders die zich hadden gemeld voor herstel. Om die reden heeft er ook een huisbezoek plaatsgevonden op 31 mei 2021.
Deze twee acties hebben niet tot gevolg dat een ouder dan zonder meer in aanmerking
komt voor een compensatie, ze hebben juist plaatsgevonden in het kader van een goede herbeoordeling. De Commissie kan zich in deze uitleg vinden.
Proceskosten vergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in 'deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt
(verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie en advies
De Commissie meent dat sprake is geweest van het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken, genoemd in paragraaf 2.2 van de Compensatieregeling. Dit is een kenmerk van een institutioneel vooringenomen handelwijze. De Commissie adviseert daarom het bezwaar tegen de bestreden beschikking deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen van 1 punt met wegingsfactor 2 tegen de hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter