BAC 2022-12322
Publicatiedatum 09-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 juli 2022 (UHT-DC-I A) en14 juli 2022 (UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 1 december 2022 (UHT-DC-I A) en 1 december 2022 (UHT-DH5 A)
Hoorzitting: 17 juli 2024 om 11:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 18 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gegrond te verklaren en over de toeslagjaren 2012 en 2013
compensatie wegens vooringenomenheid aan belanghebbende toe te kennen.
De Commissie adviseert voorts een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 14 juli 2022 door UHT genomen beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, waarbij over de toeslagjaren 2012 en 2013 geen compensatie aan belanghebbende is toegekend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 16 augustus 2021 verzocht om een herbeoordeling
van haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de
toeslagjaren 2012 en 2013 en haar voorgenomen beschikkingen voorgelegd aan
CvW (hierna: CvW). - CvW heeft de voorgenomen beschikkingen beoordeeld en geconcludeerd dat
belanghebbende over de toeslagjaren 2012 en 2013 niet in aanmerking komt voor
compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid bij de uitvoering. - UHT heeft belanghebbende bij beschikkingen van 14 juli 2022 met kenmerken
UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat over de toeslagjaren 2012 en 2013
geen compensatie wordt toegekend. - Gemachtigde heeft bij brieven van 28 november 2022, op 1 december 2022 door
UHT ontvangen, twee bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 14 juli 2022
ingediend. Belanghebbende heeft bij schrijven van 13 december 2022, op 7
februari 2023 door UHT ontvangen, de bezwaargronden aangevuld en een
opvolgend gemachtigde gesteld. - UHT heeft op 23 november 2023 bij beschouwing schriftelijk gereageerd (hierna:
de schriftelijke reactie). - Het bezwaar van belanghebbende is op 17 juli 2024 bij de Commissie op een
hoorzitting behandeld. - De Commissie heeft partijen na de hoorzitting verzocht om aanvullende stukken
in de bezwaarprocedure te brengen. Opvolgend gemachtigde heeft op 31 juli 2024
aanvullende producties overgelegd. UHT heeft op 1 oktober 2024 een aanvullende
beschouwing met bijbehorende producties in het dossier gebracht. De Commissie
heeft partijen vervolgens medegedeeld advies uit te zullen brengen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling afwijzing forfaitaire compensatie toeslagjaren 2012 en 2013
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2012 en 2013 verminderd naar nihil (2012: € 12.460,- naar nihil; 2013: € 22.822,- naar nihil).
Belanghebbende is over deze toeslagjaren meegenomen in het groepsgewijze onderzoek CAF7 - Beilen. UHT heeft bij bestreden beschikkingen van 14 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A desondanks geoordeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie. Over de toeslagjaren 2012 en 2013 bestond evident geen recht op kinderopvangtoeslag omdat belanghebbende “geen inkomen heeft genoten of doelgroeper [is] geweest.” Een oordeel over vooringenomen handelen jegens belanghebbende bleef daarbij uit.
Belanghebbende heeft gedurende deze bezwaarprocedure meerdere bescheiden
overgelegd waaruit volgt dat zij in de toeslagjaren 2012 en 2013 ondernemer was en
inkomen had. UHT heeft haar standpunt vervolgens bijgesteld: over de toeslagjaren
2012 en 2013 is vooringenomen jegens belanghebbende gehandeld, maar bestond
evident geen recht op kinderopvangtoeslag omdat “niet is gebleken dat
[belanghebbende] kinderopvang [heeft] afgenomen”.1 Zij heeft dat nader onderbouwd
met het gegeven dat in het systeem KOI-viewer geen kinderopvang bekend is. De
stelling dat belanghebbende zelf de kinderopvangtoeslag 2013 heeft stopgezet, heeft
UHT verlaten.
Uit het dossier volgt dat belanghebbende destijds over de toeslagjaren 2012 en 2013
bewijsstukken heeft ingediend, maar dat deze onvoldoende zijn bevonden. Deze stukken bevinden zich niet in het bezwaardossier. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat inderdaad geen sprake was van kinderopvang. De Commissie heeft daarom herhaaldelijk (op 9 juli 2024, nogmaals op 17 juli 2024) aan UHT gevraagd deze te verstrekken. UHT heeft bij schriftelijke reactie van 1 oktober 2024 uiteindelijk aangegeven dat deze stukken niet voorhanden zijn.
De Commissie stelt voorop dat UHT de bewijslast draagt dat sprake was van ernstige
onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn (ook wel: evident geen
recht; artikel 2.1 lid 2 Wht). In een voorkomend geval is het aan UHT aannemelijk te
maken dat belanghebbende wist of moest weten dat zij geen recht op
kinderopvangtoeslag had. UHT keert nu onterecht de bewijslast om.
Het enkele ontbreken van gegevens in KOI-viewer maakt onvoldoende aannemelijk dat sprake was van evident geen recht. KOI-viewer werd destijds slechts met gegevens
gevuld wanneer deze door de Belastingdienst/Toeslagen waren uitgevraagd bij de
kinderopvanginstelling. Het ontbreken van gegevens in KOI-viewer kan dus niet alleen betekenen dat er geen sprake was van kinderopvang, maar ook dat geen uitvraag bij de kinderopvanginstelling in kwestie heeft plaatsgevonden of na uitvraag geen antwoord is gekomen van de instelling. De na de hoorzitting ingezonden brieven over het maken van een afspraak door Belastingdienst/Toeslagen met belanghebbende geven evenmin sluitende informatie dat in 2014 geen betaalde kinderopvang heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de brief van 30 oktober 2014, waarin aan belanghebbende een boete is opgelegd.
Bij deze stand van zaken blijft over dat vooringenomen handelen door de
Belastingdienst/Toeslagen niet meer in geschil is en dat UHT niet aannemelijk heeft
gemaakt dat belanghebbende evident geen recht op kinderopvangtoeslag had. Het is
bovendien onredelijk dat UHT zich op evident geen recht beroept, terwijl zij de
bewijsstukken die belanghebbende destijds heeft ingediend niet aan het bezwaardossier heeft kunnen toevoegen. Juist uit deze stukken zou kunnen volgen dat wel sprake was van kinderopvang in de jaren 2012 en 2013.
De Commissie is van opvatting dat de laatste motivering bij de schriftelijke reactie niet
dragend is. De Commissie zal UHT daarom adviseren bij beslissing op bezwaar over de
toeslagjaren 2012 en 2013 compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen,
tenzij UHT alsnog deugdelijk en feitelijk kan onderbouwen dat belanghebbende over de toeslagjaren 2012 en 2013 evident geen recht op kinderopvangtoeslag had.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie het bezwaar deels gegrond acht en adviseert om de primaire
beschikking met kenmerk UHT-DC-I A te herroepen, adviseert de Commissie om het
verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van een procespunt voor het bezwaarschrift met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij uit te gaan van de hoogste vergoeding per procespunt.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie UHT bij beslissing op bezwaar:
- het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te
verklaren; - het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A gegrond te verklaren
en over de toeslagjaren 2012 en 2013 compensatie wegens vooringenomenheid
toe te kennen; - een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter