Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12314

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en
UHT-DH5 A

Hoorzitting: 22 augustus 2024 om 13:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 30 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren en af te zien van toekenning van een
proceskostenvergoeding.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 14 december 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT gegeven beschikkingen van 2 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat hij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2012 en 2013 en dat hij over die jaren ook niet in aanmerking komt voor compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 3 augustus 2020 bij UHT aangemeld in het kader
    van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de
    toeslagjaren 2012 en 2013.
  • Bij brief van 3 maart 2022 (met kenmerk UHT CHR GU) heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog
    geen reden ziet om belanghebbende € 30.000 te betalen, maar dat de
    herbeoordeling nog niet klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 28 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2012 en 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 2 november 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie
    over de toeslagjaren 2012 en 2013.
  • Bij beschikking van 2 november 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op een tegemoetkoming
    wegens O/GS over de toeslagjaren 2012 en 2013.
  • Namens belanghebbende is bij brief van 14 december 2022 bezwaar gemaakt
    tegen de beschikkingen van 2 november 2022. Op 29 april 2022 heeft UHT de
    ontvangst van het bezwaar bevestigd.
  • Op 11 mei 2023 heeft gemachtigde aanvullende bezwaargronden ingediend.
  • Op 22 augustus 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Op 17 september 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 8 oktober 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende op deze
    aanvullende beschouwing gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming over de toeslagjaren 2012 en 2013 af te wijzen.

Motivering besluiten
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd zijn.
Volgens belanghebbende is niet duidelijk waarom hij niet in aanmerking komt voor
compensatie op grond van de herstelregelingen.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besteden besluiten. De Commissie is van oordeel dat UHT in de
bestreden besluiten per toeslagjaar heeft verduidelijkt waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor enige herstelregeling. Door middel van het indienen van het
schriftelijke verweer, een aanvullende beschouwing en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het Informatie- en beoordelingsformulier, de LIC-overzichten en overige producties heeft UHT de bestreden besluiten bovendien nader gemotiveerd. Daarbij heeft UHT ook een aantal tijdens de hoorzitting namens belanghebbende gestelde vragen beantwoord. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over de beschouwing en de bijbehorende stukken, die op 8 april 2024 en 19 september 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van deze stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. Eventuele motiveringsgebreken zijn, zo daarvan al sprake was, hiermee hersteld. De Commissie adviseert UHT daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Toeslagjaren 2012 en 2013
Belanghebbende voert aan dat ten onrechte geen compensatie is toegekend over de
toeslagjaren 2012 en 2013. Volgens belanghebbende is hij voorgekomen in het CAF-7
Beilen onderzoek en dient hij reeds daarom als gedupeerde te worden aangemerkt.
Belanghebbende acht de conclusie van UHT dat dit onderzoek voor belanghebbende geen gevolgen heeft gehad en dat er daarom geen sprake is van groepsgewijze
vooringenomenheid, onnavolgbaar.

Volgens belanghebbende is bovendien sprake van individueel vooringenomen handelen. Een eventuele conclusie dat belanghebbende geen recht had op KOT doet volgens belanghebbende niet aan dit recht op compensatie af. Bovendien is volgens
belanghebbende ten onrechte geconcludeerd dat sprake was van evident geen recht op KOT. Volgens belanghebbende heeft de toeslagpartner van belanghebbende in de
desbetreffende periode wèl arbeid verricht. Ook is volgens belanghebbende over die
periode wel kinderopvang afgenomen. Er dient volgens belanghebbende te worden
uitgegaan van het verhaal van belanghebbende en niet van het systeem van B/T. De
Commissie oordeelt hierover als volgt.

Betrokkenheid bij CAF-onderzoek
UHT heeft geconstateerd dat uit het systeem van B/T kan worden afgeleid dat
belanghebbende inderdaad voorkwam op de lijst van ouders betrokken bij het CAF-7
Beilen onderzoek. Dit onderzoek is als CAF-11 vergelijkbaar beoordeeld. Er is echter pas sprake van groepsgewijs vooringenomen handelen indien de KOT als direct gevolg van het (CAF-)onderzoek is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd. Hiervan is naar het
oordeel van de Commissie geen sprake geweest. UHT stelt in haar Informatie- en
beoordelingsformulier en de beschouwing, dat uit het systeem van B/T niet blijkt dat dit onderzoek gevolgen heeft gehad voor belanghebbende. De KOT van belanghebbende is volgens UHT naar aanleiding van het onderzoek niet stopgezet of neerwaarts gecorrigeerd. Dat is door belanghebbende niet betwist. Er is gelet hierop naar het oordeel van de Commissie geen causaal verband tussen de nihil stelling van de KOT het CAF-11 vergelijkbare onderzoek, zodat UHT terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van groepsgewijs vooringenomen handelen. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Evident geen recht op KOT
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht komt voor een compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een ouder evident geen recht had op KOT.

Anders dan belanghebbende stelt, leidt de vaststelling dat over enig toeslagjaar sprake is geweest van individueel vooringenomen handelen dan ook niet automatisch tot de
gevolgtrekking dat daarmee ook een recht op compensatie bestaat. In het geval van
ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn, blijft toekenning van
compensatie achterwege.

UHT heeft ter zake van de toeslagjaren 2012 en 2013 geoordeeld dat sprake is geweest van individuele vooringenomenheid. De Commissie kan UHT echter volgen in het standpunt dat belanghebbende desondanks geen recht heeft op compensatie, omdat over de desbetreffende jaren sprake is van evident geen recht op KOT. UHT heeft aangevoerd dat de toeslagpartner van belanghebbende in de jaren 2012 en 2013 geen arbeid heeft verricht, maar dat in de betreffende jaren ook geen gebruik is gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Deze stellingen worden onderbouwd met onder andere stukken uit het Aanslag Belastingen Systeem (hierna: ABS) en met de KOI-viewer.

Belanghebbende heeft de juistheid van de gegevens uit het ABS weersproken. Hij heeft
daartoe echter slechts een naam van een bedrijf genoemd en – ook in bezwaar - geen
stukken overgelegd die voldoende concrete aanknopingspunten bieden om de juistheid van de informatie uit het systeem van B/T te betwijfelen. Ook heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij over de desbetreffende jaren gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang, terwijl in het systeem van B/T geen gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot afgenomen opvang. De Commissie constateert daarom dat UHT terecht stelt dat belanghebbende het verrichten van betaalde arbeid noch het gebruiken van geregistreerde kinderopvang in genoemde jaren aannemelijk heeft gemaakt en dat hij daarom geen recht heeft op kinderopvang. UHT heeft terecht geconstateerd dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie wegens evident geen recht op KOT.

Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet,
althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Belanghebbende komt voor de jaren 2012 en 2013 dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toezichtlijst
Belanghebbende vraagt zich af wat de gevolgen zijn geweest voor belanghebbende voor plaatsing op een toezichtlijst en of hierdoor sprake kan zijn geweest van vooringenomen handelen.

De Commissie kan UHT volgen in de gegeven uitleg met betrekking tot de toezichtlijst.
Een vermelding in de toezichtlijst kan volgens UHT meewegen in de beoordeling of
sprake is van individuele vooringenomenheid. Nu door UHT reeds is erkend dat
belanghebbende bij het neerwaartse corrigeren en nihil stellen van de KOT op individuele wijze vooringenomen is behandeld, kan dit hier verder onbesproken blijven. Belanghebbende is inmiddels van de toezichtlijst verwijderd.

Verzuimboete
Belanghebbende heeft erop gewezen dat in de stukken staat dat de aan hem opgelegde verzuimboete apart zal worden beoordeeld. Belanghebbende wenst dat deze beoordeling in deze bezwaarprocedure wordt meegenomen.

Uit de aanvullende beschouwing van UHT volgt dat de verzuimboete inmiddels is
beoordeeld. Geoordeeld is dat B/T heeft nagelaten voorafgaand aan het opleggen van de verzuimboete een waarschuwingsbrief te versturen, terwijl B/T dit wel verplicht was. Daarnaast heeft de opgelegde verzuimboete zijn grondslag verloren, nu tijdens de herbeoordeling van het dossier is geconcludeerd dat belanghebbende vooringenomen is behandeld. Ook daarom kan deze niet in stand blijven.

Geconcludeerd wordt dat de opgelegde boete in aanmerking komt voor compensatie en dat deze zal worden meegenomen in de beslissing op het bezwaar.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende niet voor toekenning van compensatie op grond van enige herstelregeling in aanmerking komt. De Commissie neemt met
instemming kennis van het feit dat UHT niettemin voornemens is de ten onrechte aan
belanghebbende opgelegde verzuimboete te herzien.

Vergoeding proceskosten
Met betrekking tot de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure geldt dat, nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, er geen aanleiding is een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en
geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter