Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12273

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC I,
UHT-DC, UHT-DHR, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A

Hoorzitting: 16 juli 2024

Overdracht advies aan UHT: 16 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaarschriften gericht tegen het definitieve compensatiebedrag deels
gegrond te verklaren en de bezwaarschriften tegen de afwijzende
beschikkingen ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een
vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikkingen van 21 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC I, UHT-DC en
    UHT-DHR waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief
    compensatiebedrag van € 74.562 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011. De reden is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten heeft gemaakt dan wel de regels te streng heeft toegepast bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  2. De beschikking van 21 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periode geen fouten zijn gemaakt door B/T.
  3. De beschikking van 21 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 17 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2014.
  • UHT heeft op 23 maart 2021 aan belanghebbende een noodvoorziening van
    € 500 toegekend.
  • UHT heeft bij beschikking van 3 juli 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat zij
    in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • Op 26 september 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
    uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat uit de overgelegde stukken
    niet blijkt dat in de jaren 2012 tot en met 2014 opvang heeft plaatsgevonden bij een
    geregistreerde kinderopvanginstelling. Dit komt overeen met de stopzetting van de
    KOT door belanghebbende waardoor de compensatieregeling en de
    hardheidscompensatie voor deze jaren niet van toepassing zijn.
  • Bij beschikkingen van 21 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat het definitieve
    compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 is bepaald op
    € 74.562.
  • Bij beschikkingen van 21 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
    over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 geen compensatie krijgt toegekend.
  • Op 29 november 2022 heeft gemachtigde bezwaarschriften tegen bovenstaande
    beschikkingen ingediend. Deze zijn op 1 december 2022 door UHT ontvangen.
  • Op 20 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 16 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Op 24 juli 2024 heeft UHT, daartoe door de Commissie in de gelegenheid gesteld,
    een aanvullende schriftelijke reactie ingediend. Hierop heeft gemachtigde op 29 juli
    2024 gereageerd. Desgevraagd heeft UHT op 5 september 2024 hierop een laatste
    aanvullende beschouwing gegeven.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich voor de vragen gesteld of UHT het toegekende definitieve
compensatiebedrag van € 74.562 op een juiste wijze heeft berekend en of UHT terecht
heeft besloten dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de
toeslagjaren 2012 tot en met 2014. Voorts is ook de vraag opgeworpen of B/T bij de
terugvordering rekening had moeten houden met de beslagvrije voet.

Compensatieberekening
De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht. Daarbij is UHT tot de conclusie gekomen dat de invorderingskosten en -rente (regel g van de compensatieberekening) voor toeslagjaar 2008 dient te worden aangepast. Ditzelfde geldt voor de toeslagrente gemiste KOT (regel m van de compensatieberekening) voor de jaren 2008 tot en met 2011. UHT acht het bezwaar op dit punt gegrond en zal de compensatieberekening aanpassen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om aan deze toezegging gevolg te geven en de compensatieberekening aan te passen conform de in de schriftelijke beschouwing opgenomen toezeggingen.

UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen. Ten aanzien van de aanvangsdatum van de immateriële schadevergoeding stelt UHT zich op het standpunt dat de eerder gehanteerde datum, 9 juli 2009 gehandhaafd blijft. De
Commissie ziet geen reden om van dit standpunt af te wijken.

De Commissie merkt op dat bovenstaande aanpassingen tot gevolg hebben dat ook de
aanvullende vergoeding van 1% dient te worden doorberekend tot de datum van de
beslissing op bezwaar.

Ten aanzien van de stelling van gemachtigde omtrent component k voor toeslagjaar
2012 van de compensatieberekening, overweegt de Commissie als volgt. UHT heeft in
haar schriftelijke beschouwing d.d. 5 september 2024 uiteengezet dat component k en
daarmee het bedrag van € 429 uit verschillende onderdelen is opgebouwd, namelijk de hoofdsom van de bestuurlijke boete ad € 344, de kosten ad € 64 en de rente ad € 21. UHT heeft aanvullende stukken toegestuurd, waaruit bovenstaande bedragen zijn af te leiden. De Commissie ziet geen reden om UHT in dit standpunt niet te volgen.

Tijdens de hoorzitting van 16 juli 2024 heeft gemachtigde aangevoerd dat bij de
compensatieberekening voor het jaar 2009 onder component a van een onjuist bedrag is uitgegaan. Gemachtigde stelt dat UHT dient uit te gaan van het bedrag van € 18.149 in plaats van € 13.767, nu dit bedrag de KOT was voordat B/T het onderzoek startte en het volgens gemachtigde onduidelijk is waarom de KOT neerwaarts is gecorrigeerd.

Het is de Commissie gebleken dat de KOT neerwaarts is gecorrigeerd naar aanleiding van een wijziging door belanghebbende. Uit de wijziging volgt dat belanghebbende de KOT op 9 september 2009 voor haar eerste kind stopzette. De Commissie is daarom van oordeel dat het gehanteerde bedrag onder component a te weten, € 13.767 juist is. De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reacties, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten) en de overige producties, de
compensatieberekening en de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en
zorgvuldig tot stand gekomen. Uit de stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar
procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van
toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in de
stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn.

Afwijzing compensatie 2012 tot en met 2014
Belanghebbende betwist dat zij in de jaren 2012 tot en met 2014 de KOT zelf heeft
stopgezet. Belanghebbende stelt dat het B/T was die de KOT heeft stopgezet.
UHT stelt zich op het standpunt dat de KOT op 19 september 2014 met ingang van
1 januari 2012 door belanghebbende is stopgezet. UHT heeft desgevraagd aangegeven niet over de IP- en MAC adressen te beschikken en stelt zich op het standpunt dat de aangeleverde XML-bestanden volledig zijn. Hieruit zou bovenstaande ook volgen. In deze omstandigheden houdt de Commissie het er dan ook voor dat belanghebbende vanaf 1 januari 2012 geen ‘aanvrager’ meer was in de zin van artikel 2.1 lid 1, Wht. Uit het bezwaardossier volgt verder niet dat vanaf deze datum nog geregistreerde opvang is afgenomen, waardoor belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014 niet voor compensatie in aanmerking komt. De enkele stelling van belanghebbende dat zij in 2012 opvang heeft afgenomen bij gastouder Peppie’s zorg maakt dit niet anders. De Commissie adviseert UHT daarom om de bezwaren van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.

De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer,
de LIC-overzichten en de overige producties het bestreden besluit ten aanzien van de
toeslagjaren 2012 tot en met 2014 voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand
gekomen.

Beslagvrije voet
Belanghebbende heeft bij gebrek aan wetenschap gesteld dat B/T in het verleden geen
rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie begrijpt de stellingname van
belanghebbende aldus dat bij een eventuele verrekening geen rekening met de
beslagvrije voet is gehouden. De Commissie overweegt dat het verrekenen van terechte terugvorderingen geen compensatie op grond van hardheid oplevert.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2
procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • De bezwaren gericht tegen de beschikkingen van 21 oktober 2022 met de
    kenmerken UHT-DC I, UHT-DC en UHT-DHR gedeeltelijk gegrond te verklaren en
    deze beschikkingen in zo verre te herroepen;
  • De bezwaren gericht tegen de beschikkingen van 21 oktober 2022 met de
    kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen volgens het Besluit proceskosten
    bestuursrecht op de gebruikelijke wijze. (twee procespunten met wegingstarief 2).

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter