BAC 2022-12265
Publicatiedatum 10-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 27 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC I,
UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 6 december 2022
Hoorzitting: 19 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 13 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen de definitieve compensatie voor toeslagjaar 2008
deels gegrond te verklaren. De Commissie adviseert de bezwaarschriften tegen
de afwijzende beschikkingen voor de toeslagjaren 2009 en 2010 omdat niet
vooringenomen is gehandeld en de hardheidsregeling niet van toepassing is,
ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de
proceskosten toe te wijzen.
Onderwerp van advies
De door de gemachtigde namens belanghebbende drie ingediende bezwaarschriften worden acht te zijn gericht tegen de volgende drie door UHT genomen beschikkingen:
- In de beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 8.235 wordt toegekend voor toeslagjaar 2008. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
- In de beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 en B/T heeft over die periode bij de beoordeling van de KOT geen fouten gemaakt.
- In de beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 en de reden is dat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 25 maart 2021 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling van KOT voor toeslagjaar 2009. In overleg met belanghebbende is de herbeoordeling uitgebreid met de toeslagjaren 2008 en 2010.
- Op 11 oktober 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies
uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van
toepassing zijn de toeslagjaren 2009 en 2010. - Op 27 oktober 2022 heeft UHT de hierboven genoemde drie beschikkingen genomen. Het definitieve compensatiebedrag voor 2008 is vastgesteld op € 8.235.
Compensatie voor de toeslagjaren 2009 en 2010 is afgewezen. - Op 5 december 2022 heeft gemachtigde hiertegen drie bezwaarschriften ingediend.
- Op 14 september 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 19 december 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT dezelfde dag nog een nadere toelichting aan gemachtigde gezonden.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zal hieronder, mede op grond van hetgeen besproken tijdens de
hoorzitting en de nader ingekomen reactie van UHT, per beschikking adviseren.
Compensatieberekening toeslagjaar 2008 – UHT-DC I
Gemachtigde voert aan dat het bezwaardossier niet compleet is en niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag is vastgesteld. UHT heeft in de schriftelijke reactie en tijdens de hoorzitting uitgebreid uiteengezet hoe de compensatieberekening is opgebouwd, en heeft daarbij de relevante stukken overgelegd.
Het is de Commissie gebleken dat in de compensatieberekening is gerekend met een
onjuiste aanvangsdatum wat betreft de vergoeding voor de immateriële schade (regel n van de compensatieberekening). De aanvangsdatum moet zijn 26 februari 2010 in plaats van 28 april 2010 (productie 18). Ook bij het vaststellen van de rentevergoeding over de gemiste KOT voor toeslagjaar 2008 (regel o van de compensatieberekening) is zowel een onjuiste aanvangsdatum als einddatum gebruikt. De aanvangsdatum moet 1 juli 2009 zijn in plaats van 28 april 2010. De einddatum had 27 oktober 2022 moeten zijn in plaats van 31 oktober 2022. Overeenkomstig de nieuwe berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT (productie 57) komt het bedrag daarmee uit op € 1.988 in plaats van € 1.900. UHT acht het bezwaar op dit punt gegrond. De Commissie adviseert UHT om aan deze toezegging gevolg te geven en de compensatieberekening aan te passen in de beslissing op bezwaar.
De Commissie merkt verder op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook
andere bedragen wijzigen: de vergoeding van de immateriële schade en de aanvullende vergoeding van 1% dienen te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.
De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de
gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten) en de overige producties, de compensatieberekening voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad.
Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase,
volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in haar stelling dat het beginsel van
‘equality of arms’ geschonden zou zijn.
Vooringenomen handelwijze 2009 en 2010 - UHT-DC-I A
Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking
de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van B/T.
Uit het bezwaardossier volgt dat in het toeslagjaar 2009 meerdere correcties hebben
plaatsgevonden, waarvan drie neerwaarts. De eerste neerwaartse correctie heeft
plaatsgevonden naar aanleiding van een stopzetting die door ouder dan wel de
opvanginstelling is doorgegeven. De tweede en derde neerwaartse correcties vonden
plaats nadat belanghebbende doorgaf dat haar toetsingsinkomen was gestegen. Voor
toeslagjaar 2010 heeft één neerwaartse correctie plaatsgevonden nadat belanghebbende op 2 september 2010 doorgaf dat de opvang per 16 augustus 2010 is gestopt. Er is in beide jaren geen sprake van een vooringenomen handelwijze. De Commissie acht de bezwaren op dit punt ongegrond.
Hardheidsregeling 2009 en 2010 - UHT-DH5 A
Met betrekking tot de hardheidsregeling heeft UHT haar standpunt ten aanzien van
toeslagjaar 2009 aangevuld. Zij stelt dat uit het LIC-overzicht 2009 blijkt dat alle
betalingen direct aan de kinderopvanginstelling zijn gedaan. Op 15 april 2009 is bij
belanghebbende KOT teruggevorderd als gevolg van een stopzetting van de
kinderopvang. De opvanginstelling zou vervolgens niet het initiatief hebben genomen om de teveel ontvangen KOT terug te betalen. Uit het dossier kan echter worden afgeleid dat de opvangkosten hoger zijn dan het toegekende bedrag aan KOT. UHT gaat er daarom vanuit dat het bedrag ten gunste is gekomen van belanghebbende. Dit zou volgens UHT tot gevolg hebben dat het compensatiebedrag niet wijzigt. De Commissie kan UHT niet volgen in haar redenering. Bij de door UHT geschetste gang van zaken zou naar het oordeel van de Commissie immers geen sprake zijn van hardheid. Voor de uitkomst van de onderhavige procedure hoeft dat echter niet uit te maken. In beide gevallen wordt de beschikking immers niet herroepen. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Voor toeslagjaar 2010 geldt eveneens dat alle betalingen direct aan de opvanginstelling zijn gedaan. Maar omdat in totaal minder dan € 1.500 aan KOT is teruggevorderd, komt belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 4 Wht over dat jaar niet in aanmerking voor compensatie. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Beslagvrije voet
Belanghebbende heeft bij gebrek aan wetenschap gesteld dat B/T in 2009 en 2010 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie begrijpt de stellingname van belanghebbende aldus dat bij een eventuele verrekening geen rekening met de beslagvrije voet is gehouden. De Commissie overweegt dat het verrekenen van terechte terugvorderingen geen compensatie op grond van hardheid oplevert. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie
waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet
gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het
ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II
2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in
de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de
hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren naar de mening van de Commissie deels gegrond zijn en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedures te vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (één bezwaarschrift en één hoorzitting). De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 27 oktober 2022 met de
kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te
passen conform bovenstaande overwegingen; en - het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk
UHT-DC-I A ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten; en - het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk
UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten; en - een proceskostenvergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee tegen de
hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter