Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12025

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluiten: 29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 2 november 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A

Hoorzitting: 22 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 9 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen van 29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU en van 2 november 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikking van 29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende op basis van de eerste toets nog niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000.
  2. De beschikking van 2 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2014. De reden hiervoor is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) niet vooringenomen heeft gehandeld bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze toeslagjaren.
  3. De beschikking van 2 november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2014. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij de toepassing van de regels voor de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 26 april 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT voor de toeslagjaren 2006 tot en met 2008. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is de herbeoordeling aangepast naar de jaren 2009 tot en met 2014.
  • Bij beschikking van 29 april 2022 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets nog niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000.
  • Op 23 mei 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende tegen bovenstaande beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 27 september 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2009 tot en met 2014 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij beschikkingen van 2 november 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2014.
  • Op 3 november 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen bovenstaande beschikkingen ingediend. Deze is op 3 november 2022 door UHT ontvangen.
  • Op 8 mei 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 22 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • Op 24 oktober 2024 heeft UHT, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, een aanvullende beschouwing ingediend. Op 12 november 2024 heeft
    gemachtigde hierop gereageerd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor het jaar 2013 af te wijzen en zal ingaan op de overige gronden
van bezwaar.

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel

Belanghebbende stelt in het bezwaar dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.

De Commissie kan UHT volgen ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de bestreden beschikkingen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat
van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van mening dat met het indienen van de schriftelijke verweren, de betaal- en verrekenoverzichten en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn
onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Lichte toets (beschikking van 29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU)

Belanghebbende kan zich niet vinden in de afwijzende beschikking van 29 april 2022 waarin is bepaald dat belanghebbende geen recht heeft op een voorschot van het forfaitair bedrag van € 30.000. Belanghebbende geeft aan dat het besluit niet deugdelijk gemotiveerd is en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij beschikkingen van 2 november 2022 heeft UHT de integrale beoordeling afgerond en aangegeven dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2014.
De Commissie ziet in het bezwaar geen reden om te adviseren dat de onderbouwing van de beschikking van 29 april 2022 tekort schoot en daarmee onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het bezwaar verwijst naar de wens aanvullende stukken te ontvangen en een deugdelijke motivering waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor de
compensatie, hetgeen in het kader van de integrale beoordeling op tafel behoorde te
komen (en met betrekking tot de integraal herbeoordeelde toeslagjaren op tafel is
gekomen). De Commissie adviseert UHT het bezwaar gericht tegen de beschikking van
29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU ongegrond te verklaren.

Persoonlijk dossier/bezwaardossier

De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De schriftelijke reactie/beschouwing is vergezeld gegaan met stukken die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de bestreden beschikking. Deze, op de zaak betrekking hebbende, stukken zijn op 2 september 2024 en 18 oktober 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie tekent hierbij nog aan dat de stukken behorende tot het zogenoemde 'ouderdossier' evenals de stukken die ten grondslag liggen aan het vaststellen van de O/GS niet samenvallen met de op de zaak betrekking hebbende stukken, als hiervoor bedoeld. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Afwijzing compensatie toeslagjaar 2013

Belanghebbende stelt dat zij het gehele jaar 2013 opvang heeft genoten en betwist dat zij in dit jaar de KOT heeft stopgezet en later weer heeft aangevraagd. Belanghebbende verwijst naar een e-mail die zij destijds heeft ontvangen van de kinderopvanginstelling. Tevens verwijst belanghebbende naar de toegezonden verklaringen van haar kinderen.

De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelswijze van B/T of door een te harde toepassing van de wet- en regelgeving.

Uit het bezwaardossier volgt dat de KOT op 27 januari 2013 door belanghebbende met ingang van 1 januari 2013 is stopgezet, waardoor de KOT neerwaarts is gecorrigeerd. Voorts volgt uit het dossier dat belanghebbende op 28 april 2013 opnieuw een aanvraag heeft ingediend voor één kind en op 29 mei 2013 de aanvangsdatum heeft gewijzigd naar 1 januari 2013. B/T heeft ten onrechte deze wijzigingen ook doorgevoerd voor de andere 2 kinderen van belanghebbende. Deze fouten zijn vervolgens door B/T hersteld. Op 9 juli 2013 heeft B/T contact opgenomen met belanghebbende. Uit de belnotitie volgt dat de KOT op verzoek van belanghebbende voor 2 kinderen per 1 januari 2013 is stopgezet en dat één kind voor 22 uur per maand naar de buitenschoolse opvang gaat.

De Commissie overweegt dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2013 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft, ook in de wijze waarop B/T de KOT foutief heeft beschikt, de verklaringen van belanghebbende omtrent de rolverdeling thuis, de verwijzingen naar het e-mail bericht van de kinderopvanginstelling en de verklaringen van de kinderen van belanghebbende, geen aanknopingspunten gevonden om hier anders over te oordelen. De Commissie overweegt hierbij dat de telefonische bevestiging van belanghebbende op 9 juni 2013 overeenkomt met de laatste vastgestelde beschikking van 31 oktober 2014 en de jaaropgave 2013 die voorafgaand aan de hoorzitting van 22 oktober 2024 door belanghebbende is overgelegd. Het tot 2 keer toe foutief beschikken van de KOT is te kwalificeren als onzorgvuldig, maar is gezien bovenstaande, niet aan te merken als vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie adviseert derhalve het bezwaar op dit punt ongegrond te
verklaren.

Weigeren betalingsregeling

Belanghebbende stelt dat zij aan B/T heeft gevraagd om een persoonlijke betalingsregeling te treffen. UHT heeft geen stuk aangetroffen waarin een dergelijk
verzoek is neergelegd en ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet
aannemelijk geworden.

Proceskostenvergoeding

Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift gericht tegen de besluiten
van 29 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 2 november 2022 met de kenmerken
UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter