BAC 2022-11999
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 mei 2022, met kenmerk UHT CHR GU, 8 september 2022, met kenmerk UHT-DC-I A, 8 september 2022, met kenmerk UHT-DC I, 8 september 2022, met kenmerk UHT-DH A en 8 september 2022, met kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 22 juni 2022 en 19 oktober 2022
Hoorzitting: 11 juni 2024
Overdracht advies aan UHT: 17 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de uitvoeringsorganisatie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
Onderwerp van advies
De door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen:
• de beschikking eerste toets € 30.000 van 20 mei 2022, met kenmerk UHT CHR GU;
• de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 8 september 2022, met kenmerk UHT-DC-I A;
• de definitieve beschikking compensatie KOT van 8 september 2022, met kenmerk UHT-DC I;
• de beschikking herbeoordeling KOT van 8 september 2022, met kenmerk UHT-DH A;
• de beschikking herbeoordeling KOT van 8 september 2022, met kenmerk UHT-DH5 A.
Belanghebbende kreeg op basis van de eerste toets geen € 30.000 toegekend en uit de integrale beoordeling is gekomen dat de compensatieregeling van toepassing is voor toeslagjaar 2005 en over de periode 17 juli tot en met 31 december 2007. Belanghebbende heeft recht op een compensatiebedrag van € 34.094. Over de toeslagjaren 2006, 2007, 2009 en 2015 tot en met 2017 is er volgens de uitvoeringsorganisatie geen sprake van vooringenomenheid. Over de jaren 2006, 2009 en van 2015 tot en met 2017 is er volgens de uitvoeringsorganisatie geen sprake van hardheid.
Natuurlijk, hier volgt de letterlijke overschrijving met algemene termen:
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 4 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2015 en 2016. In overleg met de persoonlijk zaaksbehandelaar is het verzoek aangepast en strekt de herbeoordeling zich uit over de toeslagjaren: 2005, 2006, 2007, 2009, 2015, 2016 en 2017.
- De uitvoeringsorganisatie heeft bij beschikking van 20 mei 2022, met kenmerk UHT CHR GU, aan belanghebbende medegedeeld dat geen recht bestaat op een betaling van € 30.000.
- De gemachtigde heeft bij brief van 22 juni 2022, ingekomen op 24 juni 2022, tegen de beschikking van 20 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende om een herbeoordeling van de hierboven genoemde toeslagjaren op 25 juli 2022 aan de uitvoeringsorganisatie toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2006, 2007, 2009 en 2015 tot en met 2017 door de Belastingdienst/Toeslagen niet vooringenomen is gehandeld. Over de toeslagjaren 2006, 2009 en 2015 tot en met 2017 is eveneens geen sprake van hardheid, met uitzondering van de periode 17 juli tot en met 31 december 2007. Belanghebbende heeft over de toeslagjaren 2005 en 2007 wel recht op compensatie.
- De uitvoeringsorganisatie heeft op 8 september 2022 de vier bestreden beschikkingen genomen met de volgende kenmerken: UHT-DC-I A, UHT-DC I, UHT-DH A en UHT-DH5 A. De strekking van deze beschikkingen is dat over toeslagjaar 2005 en over de periode van 17 juli tot en met 31 december 2007 de compensatieregeling wel van toepassing is. De grootte van de compensatie bedraagt € 34.094. Over de toeslagjaren 2006, 2007, 2009 en 2015 tot en met 2017 is er geen sprake van vooringenomenheid. Over de jaren 2006, 2009 en van 2015 tot en met 2017 is er geen sprake van hardheid en hierdoor heeft belanghebbende geen recht op een tegemoetkoming.
- De gemachtigde heeft op 19 oktober 2022, ingekomen op 21 oktober 2022, tegen de vier bestreden beschikkingen van 8 september 2022 een bezwaarschrift ingediend.
- Op 24 april 2023 heeft de gemachtigde de uitvoeringsorganisatie in gebreke gesteld omdat niet tijdig op het bezwaarschrift is beslist. Bij beschikking van 22 juni 2023 is aan de gemachtigde de maximale dwangsom ter grootte van € 1.442 toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
- De gemachtigde heeft ook beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. In de uitspraak van de rechtbank is bepaald dat de uitvoeringsorganisatie uiterlijk 14 juli 2023 op het bezwaar moet hebben beslist.
- De uitvoeringsorganisatie heeft op 5 september 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 11 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Op 11 juni 2024 heeft de uitvoeringsorganisatie per e-mail nadere informatie naar de Commissie gestuurd en de gemachtigde heeft op 16 juni 2024 hierop gereageerd.
- Dit advies wordt uitgebracht door de Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Met betrekking tot de beschikking van 20 mei 2022
De Commissie oordeelt dat het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 20 mei 2022 met kenmerk UHT CHR GU ongegrond moet worden verklaard. De in het bezwaar van 20 mei 2022 vermelde bezwaargronden zijn (te) algemeen van aard. Het bezwaarschrift bevat een verzoek voor het verlenen van een termijn voor het indienen van aanvullende bezwaargronden. In de ontvangstbevestiging van 6 juli 2022 is opgenomen dat zodra het bezwaarschrift in behandeling is genomen, contact zal worden opgenomen. In de brief is verder te lezen dat de gemachtigde voor 4 november 2022 een reactie op het bezwaarschrift krijgt. Inhoudelijk is het bezwaarschrift verder niet meer aangevuld vanwege de omstandigheid, zoals de Commissie begrijpt, dat de integrale beoordeling (versneld) is opgepakt.
Op 8 september 2022 heeft de uitvoeringsorganisatie de integrale beoordeling over de toeslagjaren 2005, 2006, 2007, 2009, 2015, 2016 en 2017 afgerond, hetgeen heeft geresulteerd in de vier beschikkingen van 8 september 2022. In deze vier beschikkingen is in essentie besloten dat over toeslagjaar 2005 en over de periode van 17 juli tot en met 31 december 2007 de compensatieregeling wel van toepassing is. De grootte van de compensatie bedraagt € 34.094. Over de toeslagjaren 2006, 2007, 2009 en 2015 tot en met 2017 is er geen sprake van vooringenomenheid. Over de jaren 2006, 2009 en van 2015 tot en met 2017 is er ook geen sprake van hardheid. Hierdoor heeft belanghebbende geen recht op een aanvullende tegemoetkoming. Daarbij valt op dat de toeslagjaren na overleg met belanghebbende niet zien op de jaren 2008, 2012 en 2014. De bezwaarschriften van 19 oktober 2022 hebben betrekking op de beschikkingen van 8 september 2022 die gaan over de integrale beoordeling.
De Commissie ziet in het licht van het summiere karakter van het bezwaar geen reden om te adviseren dat de onderbouwing van de beschikking van 20 mei 2022, die gaat over de eerste toets, tekortschoot. De beschikking verwijst naar het ontbreken van informatie en stelt dat bij de (integrale) herbeoordeling zal worden gekeken hoe een en ander precies zat. Het bezwaar verwijst naar de wens aanvullende stukken te ontvangen en dat punt lijkt vooral te zien op hetgeen in het kader van de integrale beoordeling op tafel behoorde te komen (en met betrekking tot de integraal herbeoordeelde toeslagjaren op tafel is gekomen). De Commissie acht het bezwaar ongegrond en wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Met betrekking tot de beschikkingen van 8 september 2022
De Commissie zal ingaan op de volgende bezwaargronden van de gemachtigde:
- Het persoonlijk dossier;
- Schending van het beginsel “equality of arms”;
- Schending van het motiveringsbeginsel;
- De compensatieberekening / immateriële vergoeding voor schade;
- Hardheid en de beslagvrije voet;
- Stopzetting van de kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2015;
- Proceskostenvergoeding.
Het persoonlijk dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar persoonlijk dossier en volledig dossier. Op grond van het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde ter beschikking stellen. Het betreft hier onder meer de LIC-overzichten van de toeslagjaren 2005, 2006, 2007, 2009 en 2015 tot en met 2017. De Commissie stelt vast dat de gemachtigde op 27 september 2023 in het bezit is gesteld van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Het persoonlijke dossier van belanghebbende valt daar niet onder. De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Schending van het beginsel “equality of arms”
Belanghebbende voert aan dat het persoonlijk dossier dan wel het volledige dossier niet is verstrekt en dat de uitvoeringsorganisatie daardoor in strijd met het beginsel van “equality of arms” in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft gehandeld. Belanghebbende is hierdoor in haar processuele belangen geschaad. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van de uitvoeringsorganisatie in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 van de Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie van de uitvoeringsorganisatie met de bijbehorende producties is op 27 september 2023 aan de gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben de gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen en gelegenheid gehad om daarop te reageren. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van “equality of arms” geschonden zou zijn. De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Schending van het motiveringsbeginsel
Belanghebbende betoogt dat de vier bestreden beschikkingen van 8 september 2022 onvoldoende zijn gemotiveerd. De uitvoeringsorganisatie stelt dat middels de schriftelijke reactie, met verwijzing naar de diverse producties van het bezwaardossier, een eventueel motiveringsgebrek volledig is hersteld.
De Commissie is van oordeel dat ter motivering van de bestreden beschikkingen gewezen kan worden op het bezwaardossier en de schriftelijke reactie van de uitvoeringsorganisatie. In het bezwaardossier zijn voorschotbeschikkingen, definitieve vaststellingen van de kinderopvangtoeslag, SAS-, RKT- en LIC-overzichten opgenomen. In de schriftelijke reactie wordt onder verwijzing naar de diverse producties toegelicht hoe aan de hoogten van de diverse componenten in de compensatieberekening is gekomen. In het bezwaardossier is het document “Informatie- en beoordelingsformulier” opgenomen waaruit blijkt waarom er over 2005 en van 17 juli tot en met 31 december 2007 wel recht is op compensatie en voor de overige jaren niet.
De Commissie kan de uitvoeringsorganisatie, gelet op het vorenstaande, dan ook volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de bestreden besluiten. De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De compensatieberekening
Belanghebbende betoogt in zijn algemeenheid dat onduidelijk is hoe aan de hoogte van het compensatiebedrag is gekomen. Waarom 24 juli 2006 gekozen is voor het berekenen van de begindatum van de vergoeding voor de immateriële schade wordt eveneens niet helder. Voor de einddatum van deze vergoeding dient uitgegaan te worden van de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen. Door deze aanpassingen zal ook de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal wijzigen.
De Commissie merkt op dat de uitvoeringsorganisatie naar aanleiding van de onduidelijkheid die leeft bij belanghebbende over de hoogte van het compensatiebedrag, de componenten a tot en met r in de schriftelijke reactie heeft toegelicht. De Commissie ziet aanleiding om specifiek in te gaan op de volgende componenten:
• In rekening gebrachte rente die moest worden terugbetaald in 2005, component d;
• Verschil met de laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag in 2005 en 2007, component f;
• Niet terugbetaalde / verrekende kinderopvangtoeslag in 2005 en 2007, component g;
• Betaalde rente en kosten in 2005, component i;
• Vergoeding voor de immateriële schade, component n;
• Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag, component o.
In rekening gebrachte rente die moest worden terugbetaald in 2005, component d
De Commissie kan zich verenigen met de gegeven uitleg dat component d vastgesteld dient te worden op € 170. De uitvoeringsorganisatie heeft genoegzaam uitgelegd hoe aan dit bedrag is gekomen. Het verschil tussen de twee toekenningsbeschikkingen kinderopvangtoeslag van 24 juli 2006 en 15 augustus 2005 bedraagt € 1.590 en omdat er een totaalbedrag in de beschikking van 24 juli 2006 wordt genoemd van € 8.348, is het duidelijk dat belanghebbende ook een bedrag van € 170 aan rente heeft moeten terugbetalen. Component d dient aangepast te worden naar € 170. Deze aanpassing werkt door naar component e en wordt daarmee € 8.348. Component h wordt hierdoor € 2.087.
Verschil met de laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag in 2005 en 2007, component f
De uitvoeringsorganisatie heeft in de schriftelijke reactie genoegzaam toegelicht dat component f over 2005 eveneens onjuist is vastgesteld en dat uitgegaan dient te worden van € 9.903 en daarbij opgeteld € 613. De Commissie kan zich niet vinden in deze gegeven uitleg en is van oordeel dat in het compensatiebedrag terecht is uitgegaan van het verschil tussen de volgende bedragen: € 9.903 - € 1.760 en uitkomt op € 8.143. Deze bedragen komen voort uit de beschikkingen van 24 september 2007 en 24 juli 2006. Conform de beschikking van 24 september 2007 is er een bedrag van € 8.756 betaald en uit het RKT-overzicht van 2005 blijkt dat het bedrag van € 613 aan heffingsrente is inbegrepen. Component f van toeslagjaar 2005 dient dan ook vastgesteld te worden op € 8.756.
Met betrekking tot component f van 2007 blijkt dat niet naderhand de kinderopvangtoeslag is bijgesteld zodat de vaststelling van € 11.144 onjuist is en nihil bedraagt. Component f van toeslagjaar 2007 bedraagt dan ook nihil.
Niet terugbetaalde / verrekende kinderopvangtoeslag in 2005 en 2007, component g
Ingevolge artikel 2.3, lid 1, onder a, van de Wht bestaat de compensatie uit een bedrag dat als gevolg van een beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente of een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft. De wetgever gaat er – gelet op de tekst, strekking en het systeem van de Wht – kennelijk vanuit dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde kinderopvangtoeslag indien en voor zover die teruggevorderde kinderopvangtoeslag door belanghebbende is betaald of ten nadele van hem of haar is verrekend. Deze vermindering in de Wht is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald.
De Commissie kan zich verenigen, gelet op het bovenstaande, met het standpunt van de uitvoeringsorganisatie dat alleen in toeslagjaar 2007 een bedrag van € 10.614 administratief is verwijderd vanwege de Toeslagenaffaire. Belanghebbende heeft dit bedrag dan ook niet hoeven terugbetalen en dient hiervoor dan ook niet gecompenseerd te worden. Component g over toeslagjaar 2007 dient aangepast te worden naar € 10.614. Met betrekking tot 2005 zijn er geen bedragen ten gunste van belanghebbende afgeboekt. De voorgaande twee bedragen kunnen uit de LIC-overzichten van deze toeslagjaren worden afgeleid.
Betaalde rente en kosten in 2005, component i
In artikel 2.3 lid 5 van de Wht is bepaald dat onder de post invorderingskosten als bedoeld in artikel 2.2 onderdeel e van de Wht de kosten vallen die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en door belanghebbende betaald zijn voor invorderingshandelingen in verband met de terugvorderingsbeschikking, met inbegrip van de betaalde invorderingsrente vanaf de datum van die beschikking.
De Commissie meent dat de uitvoeringsorganisatie in de schriftelijke reactie door te verwijzen naar de LIC-overzichten van 2005 en 2007 component i juist heeft vastgesteld. Hierbij dient uitgegaan te worden van de volgende bedragen: € 74 en € 829.
Vergoeding voor de immateriële schade, component n
In artikel 2.3, lid 4, van de Wht is bepaald dat voor de startdatum van deze vergoeding uitgegaan dient te worden van de eerste neerwaartse correctiebeschikking, te weten 24 juli 2006. In deze beslissing wordt aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2005 wordt verlaagd van € 9.938 naar € 1.760 zodat een bedrag van € 8.348 terugbetaald dient te worden. De datum van 24 juli 2006 is daarmee terecht als startdatum aangehouden.
Door aanpassing van de diverse hiervoor genoemde componenten is het bezwaar gegrond en hierdoor loopt de einddatum van de vergoeding voor de immateriële schade door tot het nemen van de beslissing op bezwaar.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag, component o
De rente over gemiste kinderopvangtoeslag dient, conform het bepaalde in artikel 2.3 lid 7 van de Wht, te worden berekend met toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Volgens het tweede lid van dit artikel wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dagtekening van de beschikking tot toekenning van (in dit geval) compensatie.
De Commissie is met de uitvoeringsorganisatie van oordeel dat de rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag voor zowel 2005 als 2007 onjuist is vastgesteld. Uitgaande van de startdatum 1 juli 2006 en 1 juli 2008 wordt, uitgaande van de einddatum 8 september 2022, uitgekomen op de volgende bedragen: € 4.949 en € 5.708. De Commissie adviseert de bedragen in de beslissing op bezwaar dienovereenkomstig aan te passen.
De Commissie stelt vast dat de compensatieberekening met de diverse componenten in deze bezwaarprocedure enerzijds ten voordele van belanghebbende uitvalt en anderzijds ten nadele. Met betrekking tot deze vaststelling ziet de Commissie zich daarbij begrensd door het beginsel van reformatie in peius. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling. Het gaat er aldus de Centrale Raad van Beroep om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene.
Voor zover de uitvoeringsorganisatie in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 8 september 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht.
De uitvoeringsorganisatie heeft het standpunt ingenomen om diverse componenten over de toeslagjaren 2005 en 2007 wèl aan te passen en de bedragen onder de componenten f van 2005, g van 2007, i van 2005 en o van 2007 die ten nadele van belanghebbende uitvallen alleen aan te passen indien dit intern kan worden gecompenseerd met een wijziging in het voordeel van belanghebbende. De Commissie meent dat de uitvoeringsorganisatie in de schriftelijke reactie niet exact en zonder voorbehouden heeft vastgesteld wat de uitkomst is van de componenten die ten nadele van belanghebbende uitpakken. De uitkomst blijft hierover ongewis.
De Commissie draagt de uitvoeringsorganisatie op om bij de berekening van de compensatie uit te gaan van de juiste bedragen en daarbij rekening te houden met de ondergrens van € 34.094, zodat niet in strijd met het verbod van reformatio in peius wordt gehandeld. Voor de einddatum van de vergoeding voor de immateriële schade dient daarbij, zoals eerder opgemerkt en gelet op het standpunt van de uitvoeringsorganisatie dat het bezwaar van belanghebbende gegrond is, uitgegaan te worden van de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen. Deze aanpassingen hebben voor de hoogte van de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) eveneens gevolgen.
Hardheid en beslagvrije voet
Belanghebbende betoogt dat over de toeslagjaren 2006, 2007 (januari tot en met juni), 2009, 2015 en 2016 de hardheidsregeling van toepassing is omdat bij de terugvorderingen door de Belastingdienst/Toeslagen geen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. De Commissie overweegt daartoe dat bij verrekening van of beslag op toeslagen tot 1 januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 475c onderdeel j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Vanaf 1 januari 2021 worden in de wettelijke regeling de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de kinderopvangtoeslag. De kinderopvangtoeslag is namelijk niet bedoeld als inkomensvoorziening, maar voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De beslagvrije voet is dus geen belemmering voor het verrekenen van terugvorderingen kinderopvangtoeslag. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit punt ongegrond.
Stopzetting van de kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2015
Tijdens de hoorzitting van 11 juni 2024 heeft de gemachtigde nog te berde gebracht dat informatie over de stopzetting van de kinderopvangtoeslag op 8 december 2016 vanaf 1 januari 2015 niet in het bezwaardossier is aangetroffen. De Commissie heeft de uitvoeringsorganisatie verzocht om deze informatie alsnog binnen een week na de dag van de hoorzitting aan de gemachtigde en de Commissie te verstrekken. De uitvoeringsorganisatie heeft de informatie over de stopzetting van de kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2015 en informatie vanuit de KOI-viewer over de toeslagjaren 2014 tot en met 2016 naar de Commissie gestuurd. De gemachtigde heeft in reactie daarop duidelijk gemaakt dat de stopzetting op 8 december 2016 niet op initiatief van belanghebbende is gedaan.
De Commissie ziet zich geconfronteerd met de stopzetting “namens burger” waarin als brontype “07 – namens burger” aan de Belastingdienst/Toeslagen is doorgegeven dat op 8 december 2016 de kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2015 moet worden stopgezet. Naar het oordeel van de Commissie heeft de Belastingdienst/Toeslagen ervan uit mogen gaan dat deze stopzetting is doorgegeven door of namens belanghebbende, omdat hiervoor is ingelogd met de DigiD van belanghebbende.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de bestreden beschikking van 8 september 2022, met kenmerk UHT-DC I, gedeeltelijk te herroepen, adviseert de Commissie de uitvoeringsorganisatie tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen met een wegingsfactor twee.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beslissing van 20 mei 2022 ongegrond te verklaren
en het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen; - het bezwaar gericht tegen de beslissing van 8 september 2022 met kenmerk
UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren; - in de compensatieberekening met betrekking tot toeslagjaar 2005 de volgende
componenten aan te passen: component d naar € 170, component e naar €
8.348, component f naar € 8.756, component h naar € 2.087, component i naar
€ 74 en component o naar € 4.979;
- in de compensatieberekening met betrekking tot toeslagjaar 2007 de volgende
componenten aan te passen: component f naar 0, component g naar € 10.614,
component o naar € 5.708; - De vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen; - de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
- een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor
van twee.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter