Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11950

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 juli 2022 met kenmerken UHT-DC IA, UHT-DH5A en UHT-DHA

Ontvangst bezwaarschrift: 15 augustus 2022

Hoorzitting: 14 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 4 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikkingen van 18 juli 2022 (kenmerken UHT-DC-I A,
UHT-DH A en UHT-DH5 A) ongegrond te verklaren en deze beschikkingen in
stand te laten.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen van 18 juli 2022 (UHT-DC IA; UHT-DH5A en UHTDHA).

Aan belanghebbende is géén compensatie toegekend omdat naar het oordeel van UHT
over de jaren 2014 tot en met 2019 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is voor een hardheidscompensatie. De besluiten zijn genomen met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 7 september 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling). De compensatieregeling is vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).

Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag,
waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel
9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug
tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 18 juli 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2014 tot en met 2019.
  • De Commissie van Wijzen heeft in haar advies van 30 mei 2022 geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2019 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is tot een hardheidscompensatie.
  • Bij beschikkingen van 18 juli 2022 (UHT-DC IA; UHT-DH5A en UHT-DHA) (hierna: de aangevallen beschikkingen) heeft UHT het verzoek om compensatie voor berekeningsjaren 2014 tot en met 2019 afgewezen.
  • Tegen alle hierboven vermelde afwijzende beschikkingen heeft belanghebbende op 15 augustus 2022 bezwaarschriften ingediend.
  • UHT heeft op 16 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 14 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
  • Op 6 december 2023 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Bij e-mailbericht van 12 december 2023 heeft gemachtigde gereageerd op de aanvullende beschouwing van UHT.
  • De Commissie heeft het advies opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Standpunten belanghebbende en UHT
Motivatie / equality of arms
Belanghebbende voert aan dat de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd
zijn, omdat hierin niet verwezen wordt naar de onderliggende stukken en deze stukken
niet zijn meegestuurd. Zonder kennis van het volledige persoonlijke dossier betwist
belanghebbende dat de beschikking op goede gronden is genomen. Aangezien de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna B/T) wel beschikt over het volledige dossier van
belanghebbende, maar zij zelf niet, is geen sprake van ‘equality of arms’ in de zin van
artikel 6 EVRM. UHT stelt dat haar schriftelijke reactie met de bijbehorende producties als aanvulling op de bestreden beschikking gelden. Hierdoor zijn eventuele
motiveringsgebreken hersteld, aldus UHT. In de bezwaarprocedure ontvangt
belanghebbende de gegevens en besluiten die onderliggend zijn aan de primaire
besluiten. Belanghebbende kan op basis van het dossier haar bezwaren nader aanvullen en/of toelichten tijdens de hoorzitting. UHT stelt dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms.

Vooringenomenheid
Belanghebbende voert aan dat het verzoek om compensatie ten onrechte is afgewezen. Volgens belanghebbende heeft B/T jegens haar vooringenomen gehandeld. In dit verband heeft belanghebbende de vraag gesteld of het CAF 1731-onderzoek (productie 3, pagina 26 en schriftelijke reactie UHT 6.21) voor het jaar 2016 beoordeeld dient te worden als een (vergelijkbaar) CAF-11 onderzoek. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat jegens belanghebbende geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De terugvorderingen KOT over de jaren 2014, 2015, 2017 en 2019 hadden betrekking op reguliere wijzigingen (stijging gezamenlijk toetsingsinkomen, daling uurtarief, wijziging opvanguren). Over de jaren 2016 en 2018 heeft geen terugvordering KOT plaatsgevonden en heeft belanghebbende geen KOT terugbetaald. In haar aanvullende beschouwing stelt UHT dat sprake is geweest van een CAF 1731- onderzoek, maar dat dit onderzoek niet als CAF-11 vergelijkbaar is beoordeeld.

Hardheid
Belanghebbende voert aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar
beslagvrije voet. B/T trad te streng op bij het terugvorderen. Daarom heeft
belanghebbende recht op een tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling. UHT stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie op grond van de hardheidsregeling. De terugvorderingen KOT over de jaren 2014, 2015, 2017 en 2019 hadden betrekking op reguliere wijzigingen (stijging gezamenlijk
toetsingsinkomen, daling uurtarief, wijziging opvanguren). Met uitzondering van 2019
betrof de terugvordering per berekeningsjaar een lager bedrag dan € 1.500,-. Over de
jaren 2016 en 2018 heeft geen terugvordering KOT plaatsgevonden.

De Commissie
Motivatie / equality of arms
De Commissie overweegt dat UHT een uitgebreide schriftelijke reactie met het hierbij
behorende dossier heeft overgelegd. Op de hoorzitting heeft UHT haar standpunt
toegelicht. Na de hoorzitting heeft UHT een aanvullende beschouwing overgelegd. Met uitzondering van berekeningsjaren 2016 en 2017 zijn deze besluiten zorgvuldig tot stand gekomen en heeft UHT de bestreden besluiten voldoende onderbouwd.
Uit de algemene stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten aanwezig dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. In dit verband merkt de Commissie op dat beschikbaarheid van aanvullende gegevens uit publieke bronnen in dit opzicht niet automatisch dient te leiden tot een ander standpunt. De Commissie licht haar standpunt in de volgende alinea verder toe.

Vooringenomenheid
De Commissie ziet op basis van de verstrekte gegevens en de ingenomen standpunten
geen aanleiding om te concluderen tot institutionele vooringenomenheid jegens
belanghebbende voor de jaren 2014, 2015 en 2019.
Voor de jaren 2016 en 2017 blijkt dat wel sprake is geweest van een onderzoek waarin
belanghebbende betrokken is geweest. Het gaat hierom het onderzoek CAF 1731 waar
melding van wordt gemaakt in onder andere productie 3, onderdeel E. In de aldaar
uitgeschreven tijdlijn is terug te vinden hoe B/T een en ander heeft geregistreerd. Naar
aanleiding van dit onderzoek heeft B/T belanghebbende verzocht om bewijsstukken voor het jaar 2016 en 2017 te sturen bij brief van 6 december 2017 met kenmerk Brief-TC VI KOT. Dit verzoek had betrekking op opvangcontracten 2016 en 2017, betalingsbewijzen en facturen kinderopvang periode 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2017, jaaropgave 2016, kopieën van maandelijkse urenstaten en bewijsstukken waaruit blijkt dat belanghebbende inkomen uit onderneming heeft gehad. Anders dan UHT heeft gesteld blijkt hieruit niet dat het onderzoek zich alleen heeft gericht op mogelijk misbruik van de LRK-registratie door de kinderopvanginstelling. De uitvraag die heeft plaatsgevonden betrof een brede uitvraag.

De Commissie overweegt dat uit de door UHT verstrekte gegevens een beeld naar voren komt van een onderzoek op groepsniveau gegeven de vermeldingen in de tijdlijn 2016 en 2017: ‘CAF1731’, ‘rechtmatigheidsonderzoek’, ‘kotcaf_Kinderdam’ en de vermelding ‘LET OP!: Burger niet melden dat er sprake van rechtmatigheidsonderzoek i.v.m. verhoogd toezicht’. De vermelding van dit onderzoek in een publiekelijk toegankelijke bron onderbouwt deze veronderstelling (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-925924.pdf.). De vraag is echter of in dit geval het zijn (geweest) van voorwerp van onderzoek gevolgen heeft gehad voor belanghebbende en of haar belangen daardoor op onrechtmatige wijze zijn geschaad.
Op deze lijst van toeslag gerelateerde CAF-zaken wordt ook vermeld CAF-nummer ‘CAF 1731’ gestart in 2017 (volgnummer 144 en 145).

De naam van dit onderzoek is weggelakt. De Commissie sluit niet uit dat jegens
belanghebbende sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid voor de jaren 2016 en 2017. Zij adviseert UHT om in dit kader meer aanvullende informatie te
verschaffen over -onder andere- de precieze doelstellingen, inhoud en reikwijdte van het onderzoek CAF 1731. Uit de bijlage (onder volgnummer 144) blijkt dat B/T een
evaluatieverslag heeft gemaakt. Dat verslag dient UHT -indien voorhanden- in ieder
geval aan belanghebbende verstrekken, omdat het onderdeel uitmaakt van ‘de op de
zaak betrekking hebbende gegevens’ (art. 5.2 Wht).

De Commissie stelt aan de hand van de stukken vast dat voor het KOT-jaar 2016 geen
terugvorderingen of verrekeningen hebben plaatsgevonden. Gelet daarop kan dan ook
geen sprake zijn van institutioneel vooringenomen handelen jegens belanghebbende.
Voor het KOT jaar 2017 geldt iets soortgelijks: de terugvordering voor dat jaar had
betrekking op reguliere wijzigingen en is daarom niet aan te merken als grond voor
compensatie. De Commissie overweegt dat belanghebbende geen aanspraak op
compensatie heeft (artikel 2.1 Wht) en acht het bezwaar daarom ongegrond. De
Commissie beschouwt de toevoeging aan het bezwaardossier van het evaluatieverslag
CAF 1731 (volgnummer 144) als nadere motivering voor haar advies tot
ongegrondverklaring. De Commissie acht het mogelijk dat aan het verslag gegevens te
ontlenen zijn die de hiervoor getrokken conclusie anders doen zijn.

Hardheid
De Commissie volgt het standpunt van UHT, inhoudende dat belanghebbende geen
recht heeft op compensatie op grond van de hardheidsregeling. De terugvorderingen KOT over de jaren 2014, 2015, 2017 en 2019 hadden betrekking op reguliere wijzigingen (stijging gezamenlijk toetsingsinkomen, daling uurtarief, wijziging opvanguren). Met uitzondering van 2019 betrof de terugvordering per berekeningsjaar een lager bedrag dan € 1.500,-. Over de jaren 2016 en 2018 heeft geen terugvordering KOT plaatsgevonden.

Conclusie
De Commissie acht de bezwaren van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende heeft geen recht op een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • de aangevallen beschikkingen in stand te laten;
  • in haar beslissing op bezwaar nader te motiveren waarom betrokkenheid van
    belanghebbende bij het onderzoek CAF 1731 niet leidt tot institutionele
    vooringenomenheid;
  • het evaluatieverslag van het onderzoek CAF 1731 en alle andere gegevens waarover UHT beschikt aan belanghebbende te verstrekken.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter