Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11946

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU en 23 juni 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A en UHT-DH A

Ontvangst bezwaarschrift: 15 november 2021 en 25 juli 2022

Hoorzitting: 15 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 29 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT CHR GU, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te verklaren. Voorts
adviseert de Commissie geen vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikking van 1 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU, waarin UHT belanghebbende heeft geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets nog niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000.
  2. De beschikking van 23 juni 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft
    beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2020. De reden hiervoor is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) geen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze toeslagjaren.
  3. De beschikking van 23 juni 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft
    beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming voor
    toeslagjaar 2016. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het
    uitvoeren van de regels van de KOT.
  4. De beschikking van 23 juni 2022 met kenmerk UHT-DH A, waarin UHT heeft
    beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming voor detoeslagjaren 2017 tot en met 2020. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 5 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2020.
  • Bij beschikking van 1 mei 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op
    basis van de eerste toets nog niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag
    van € 30.000.
  • Op 15 november 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende tegen
    bovenstaande beschikking een bezwaar ingediend. Deze is op 16 november 2021
    door UHT ontvangen.
  • Op 31 maart 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht.
    De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van institutioneel
    vooringenomen handelen voor de jaren 2016 tot en met 2019 noch dat er reden is
    voor toepassing van de hardheidscompensatie. Voor het jaar 2020 heeft de CvW
    overwogen dat de compensatieregelingen niet van toepassing zijn voor handelingen
    van B/T vanaf 23 oktober 2019, tenzij die handelingen causaal verband houden met
    vooringenomen handelingen van voor die datum. Hiervan is niet gebleken.
  • Bij beschikkingen van 23 juni 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2020.
  • Op 25 juli 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende 3 bezwaarschriften
    tegen bovenstaande beschikkingen ingediend. Deze zijn op 25 juli 2022 door UHT
    ontvangen.
  • Op 4 augustus 2023 en 6 december 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende gronden ingediend.
  • Op 12 oktober 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 15 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • Op 15 oktober 2024 heeft UHT, daartoe door de Commissie in de gelegenheid
    gesteld, een aanvullende reactie ingediend. Op 21 oktober 2024 heeft gemachtigde
    hierop gereageerd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel

Belanghebbende stelt in het bezwaar dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.

De Commissie kan UHT volgen ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de bestreden beschikkingen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat
van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van mening dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de betaal- en
verrekenoverzichten en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn
onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert
het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Lichte toets (beschikking van 1 mei 2021)

Belanghebbende kan zich niet vinden in de afwijzende beschikking van 1 mei 2021 waarin is bepaald dat belanghebbende geen recht heeft op een voorschot van het
forfaitair bedrag van € 30.000. Belanghebbende geeft aan dat het besluit niet deugdelijk gemotiveerd is. Daarnaast is het voor belanghebbende onoverzichtelijk welk bedrag zij volgens B/T nog verschuldigd is. Bij beschikkingen van 23 juni 2022 heeft UHT de integrale beoordeling afgerond en aangegeven dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2020. De Commissie ziet in het bezwaar geen reden om te adviseren dat de onderbouwing van de beschikking van 1 mei 2021 tekort schoot. Het bezwaar verwijst naar de wens aanvullende stukken te ontvangen en een deugdelijke motivering waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor de compensatie, hetgeen in het kader van de integrale beoordeling op tafel behoorde te komen (en met betrekking tot de integraal herbeoordeelde toeslagjaren op tafel is gekomen). De Commissie adviseert UHT het bezwaar gericht tegen de beschikking van 1 mei 2021 ongegrond te verklaren.

Afwijzing compensatie 2016 en 2018

Gemachtigde stelt dat de compensatie voor toeslagjaar 2016 ten onrechte is afgewezen. Gemachtigde betoogt dat sprake is van een vooringenomen handelswijze dan wel hardheid van het stelsel, nu tussen de informatie uitvragen en de nihil stelling
onvoldoende tijd zat. Voorts stelt gemachtigde dat belanghebbende altijd, samen met
haar boekhouder, de gevraagde informatie heeft opgestuurd. Daarbij voert gemachtigde aan dat het antwoordformulier (pagina 216 van het bezwaardossier) door belanghebbende is ingevuld. Belanghebbende heeft door middel van het invullen van dit formulier verklaard dat zij heeft gewerkt. Tevens zijn er overzichten van de
pintransacties van 2 maanden meegestuurd. Uit de omschrijvingen van deze transacties volgt ook welke werkzaamheden belanghebbende verrichtte, aldus gemachtigde. Gemachtigde voert hierbij aan dat uit geen van de gevraagde stukken
blijkt dat B/T op zoek was naar het inkomen van belanghebbende om op basis daarvan
de KOT vast te stellen. Gemachtigde stelt daarbij dat de informatie ook niet nodig is,
omdat in de andere toeslagjaren de KOT ook definitief is vastgesteld zonder naar deze
informatie te vragen. Voorts merkt gemachtigde op dat belanghebbende kennelijk is
onderzocht door een CAF-team. Gemachtigde verwijst hierbij naar een e-mail waaruit
volgt dat het IST-team onder andere uitvragen verricht van ouders die door het CAF-team werden aangedragen voor onderzoek.

De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van B/T.

Uit het bezwaardossier volgt dat belanghebbende op 16 juni 2018 door B/T in de
gelegenheid is gesteld om aanvullende informatie op te sturen. Belanghebbende heeft
hierop gereageerd. Omdat de toegestuurde informatie onvolledig bleek te zijn, heeft B/T belanghebbende op 10 juli 2018 nogmaals in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie op te sturen. Omdat belanghebbende hier niet tijdig op heeft gereageerd, is de KOT op nihil gesteld. Belanghebbende heeft op 3 januari 2020 een herzieningsverzoek ingediend en de ontbrekende stukken alsnog opgestuurd. Naar aanleiding hiervan is de KOT herzien en toegekend.

De Commissie overweegt dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden
dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2016 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Belanghebbende is door middel van de uitvraagbrieven in de gelegenheid gesteld om het recht op KOT binnen een door B/T gestelde termijn (artikel 18.3 van Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) aannemelijk te maken. Op 3 januari 2020 heeft B/T voldoende bewijsstukken van belanghebbende ontvangen, waarna de KOT alsnog is toegekend. De bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd en geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft, ook in de wijze waarop de uitvraag door B/T destijds heeft plaatsgevonden en de e-mail van het IST-team geen aanknopingspunten gevonden om hier anders over te oordelen. Dat in de overige toeslagjaren de KOT definitief is vastgesteld zonder de werk gerelateerde informatie van belanghebbende, maakt dit niet anders.

Ten aanzien van het jaar 2018 verwijst gemachtigde ter zitting naar de brief van 31
oktober 2018 waaruit volgt dat de opgegeven opvanglocatie per 1 november 2018 niet is ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvangtoeslag (hierna: LRK). Gemachtigde stelt dat het erg kort dag is om belanghebbende hiermee te confronteren en verwijst hierbij naar het Handboek Vaktechniek van UHT.

Het is de Commissie gebleken dat belanghebbende in toeslagjaar 2018 verschillende
wijzigingen heeft doorgegeven en een jaaropgave heeft opgestuurd. Conform deze
gegevens en de gegevens uit de KOI-viewer is de KOT neerwaarts gecorrigeerd. Uit het
bezwaardossier volgt niet dat de KOT van belanghebbende is gecorrigeerd naar
aanleiding van de brief van 31 oktober 2018 waaraan gemachtigde refereert. Gelet op
voorstaande is er naar het oordeel van de Commissie geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT met betrekking tot het jaar 2018 onjuist te achten. De
bezwaren zijn op dit punt ongegrond.

Volledigheidshalve merkt de Commissie ten aanzien van de overige toeslagjaren het
volgende op. In de jaren 2017, 2019 en 2020 is de KOT gecorrigeerd in lijn met de door
belanghebbende en door de kinderopvanginstelling aangeleverde informatie. De
verplichting tot terugbetaling van de KOT in deze jaren is het gevolg van reguliere
correcties. Dat kan niet worden aangemerkt als vooringenomen handelen. De reguliere correcties over deze toeslagjaren wijzen ook niet op onbillijkheden vanwege de hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast. Daarbij geldt voor toeslagjaar 2020 dat de compensatieregelingen niet van toepassing zijn voor handelingen van B/T vanaf 23 oktober 2019, tenzij die handelingen causaal verband houden met vooringenomen handelingen van voor die datum. Hiervan is niet gebleken.

Proceskostenvergoeding

Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 1 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU en 23 juni 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te verklaren en geen vergoeding van de
proceskosten toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter