BAC 2022-11936
Publicatiedatum 30-12-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 3 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 14 november 2022
Hoorzitting: 9 augustus 2024
Overdracht advies aan UHT: 25 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen het definitieve compensatiebedrag gedeeltelijk gegrond te verklaren en de 2 bezwaarschriften tegen de afwijzende beschikkingen ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:
- De beschikking van 3 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I, waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 46.698 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2012, 2014 en 2015. De reden is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- De beschikking van 3 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2011 en 2013. De reden is dat voor 2011 niet is gebleken dat KOT is aangevraagd dan wel toegekend. Voor het jaar 2013 is de KOT neerwaarts gecorrigeerd in verband met reguliere wijzigingen. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat B/T voor deze toeslagjaren vooringenomen heeft gehandeld.
- De beschikking van 3 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming over de toeslagjaren 2011 en 2013. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 8 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2015.
- Bij beschikking van 21 april 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets het forfaitaire bedrag van € 30.000 krijgt.
- Op 11 augustus 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van institutioneel vooringenomen handelen voor het jaar 2013 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie. Ten aanzien van het jaar 2011 oordeelt de CvW dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat voor toeslagjaar 2011 KOT is aangevraagd door belanghebbende. De compensatieregelingen zijn daarom niet van toepassing.
- Bij beschikking van 3 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat het definitieve compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2012, 2014 en 2015 is bepaald op € 46.698.
- Bij beschikkingen van 3 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2011 en 2013 geen compensatie krijgt toegekend.
- Op 10 november 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende 3 bezwaarschriften tegen bovenstaande beschikkingen ingediend. Deze zijn op 14 november 2022 door UHT ontvangen.
- Op 11 januari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 9 augustus 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- Op 13 augustus 2024 heeft UHT, daartoe door de Commissie in de gelegenheid gesteld, een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 21 augustus 2024 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschift ingediend.
- De Commissie., bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de beantwoording van de vragen gesteld of UHT het toegekende definitieve compensatiebedrag van € 46.698 op juiste wijze heeft berekend en of UHT terecht heeft besloten dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2011 en 2013.
Compensatieberekening toeslagjaren 2012, 2014 en 2015
Belanghebbende stelt het niet eens te zijn met het aan haar toegekende compensatiebedrag. De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht. UHT heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat de rentevergoeding gemiste KOT onjuist blijkt te zijn vastgesteld. Dit betekent dat de rentevergoeding voor 2012 op € 1.032 zou uitkomen in plaats van € 821. Uit de schriftelijke reactie van UHT volgt verder dat voor de jaren 2014 en 2015 de rentevergoeding in het voordeel van belanghebbende op een hoger bedrag is vastgesteld, nu bij de berekening in beide toeslagjaren van een eerdere aanvangsdatum is uitgegaan. Voor wat betreft toeslagjaar 2014 is een bedrag van € 3.880 toegekend, terwijl dit € 3.668 had moeten zijn. Ten aanzien van toeslagjaar 2015 is € 5.744 toegekend, terwijl dit € 4.682 had moeten zijn. UHT heeft aangegeven deze laatste bedragen niet te zullen aanpassen. Ditzelfde geldt voor de aanvangsdatum van de immateriële schadevergoeding. De Commissie heeft geen aanleiding UHT in bovenstaande standpunten niet te volgen en zal daarom adviseren de bezwaren op dit punt gegrond te verklaren.
Tijdens de hoorzitting van 9 augustus 2024 heeft gemachtigde een vraag gesteld over de vermelde kostenvergoeding, als blijkend uit het overzicht van het Landelijk Incasso
Centrum (hierna: LIC-overzicht) 2015. In het LIC-overzicht staat onder het kopje ‘kosten/rente’ een bedrag van € 640, terwijl in de compensatieberekening onder component i (betaalde rente en kosten) een bedrag van € 348 staat vermeld. UHT stelt
zich in haar aanvullende beschouwing op het standpunt dat dit het gevolg is van een
administratieve fout. Dit is hersteld door het correcte LIC-overzicht te overleggen,
waaruit volgt dat in totaal € 348 aan kosten door belanghebbende is betaald, zoals volgt uit de compensatieberekening. Het verschil met de eerdere versie van het LIC-overzicht lijkt te zijn gelegen in de onterechte vermelding van een rentepost van € 292 die was begrepen in een verrekening die later is teruggedraaid. Bovenstaande geeft de
Commissie geen aanleiding om aan te nemen dat er verder in de compensatieberekening van onjuistheden uit is gegaan dan wel fouten zijn gemaakt.
De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reacties, de LIC-overzichten en de overige producties, de compensatieberekening en de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand gekomen. Uit de stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke
stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen
besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. De door belanghebbende in dit verband opgeworpen bezwaren treffen dan ook geen doel.
De Commissie, de hiervoor geformuleerde eerste vraag ontkennend beantwoordend, constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal behoren te leiden tot aanpassing van de compensatieberekening. Dit heeft tot gevolg dat de berekening ook op een aantal andere punten behoort te worden aangepast. In de eerste plaats zoals reeds opgemerkt ten aanzien van de rentevergoeding gemiste KOT. In de tweede plaats zal de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook behoren te leiden tot aanpassing van de onderdelen vergoeding immateriële schade (doorberekenen tot de einddatum van de beslissing op bezwaar) en de zogenoemde 1% vergoeding. Daarbij wordt opgemerkt dat UHT heeft aangegeven de onjuiste gehanteerde bedragen die in het voordeel van belanghebbende zijn, te weten de rentevergoeding gemiste KOT voor de jaren 2014 en 2015 en de aanvangsdatum immateriële schadevergoeding niet aan te passen. De Commissie heeft geen aanleiding UHT in dit standpunt niet te volgen.
Afwijzing compensatie 2011 en 2013
Belanghebbende stelt dat zij in de tweede helft van 2011 KOT heeft aangevraagd en dat deze ook is toegekend. Voorts stelt belanghebbende dat zij kinderopvang heeft genoten bij [kinderopvang]. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft
belanghebbende een e-mail overgelegd. Hieruit zou moeten blijken dat in 2011 een
plaatsing is geweest. De Commissie overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van de KOT. UHT heeft in de systemen van de Belastingdienst geen aanvraag kunnen terugvinden en heeft desgevraagd te kennen gegeven niet over DigiD-inlogactiviteiten van belanghebbende te (kunnen) beschikken. Ook uit het e-mailbericht dat belanghebbende heeft overgelegd, volgt niet dat een aanvraag is ingediend. In deze omstandigheden houdt de Commissie het er dan ook voor dat belanghebbende in 2011 geen ‘aanvrager’ was in de zin van artikel 2.1, lid 1, Wht. Belanghebbende komt dan niet voor compensatie over 2011 in aanmerking. De omstandigheid dat er feitelijk wel opvang zou zijn afgenomen, maakt dat, gelet op de hier relevante tekst van de wet, niet anders. De Commissie adviseert UHT daarom om de bezwaren van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van toeslagjaar 2013 volgt uit het bezwaardossier dat de KOT neerwaarts is gecorrigeerd in lijn met de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen met betrekking tot de opvanguren en het uurtarief en een verhoging van het gezamenlijke
toetsingsinkomen. Belanghebbende betoogt dat zij geen wijzigingen heeft doorgegeven met betrekking tot haar inkomen. Belanghebbende stelt dat haar DigiD-gegevens destijds in beheer waren van haar bewindvoerder. Ook merkt belanghebbende op dat zij en haar toenmalige toeslagpartner in december 2013 uit elkaar zijn gegaan.
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2013
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over toeslagjaar 2013 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft, ook gelet op de stelling van belanghebbende dat haar DigiD-gegevens in beheer van de bewindvoerder waren, geen aanknopingspunten gevonden om hier anders over te oordelen, temeer nu van een bewindvoerder mag worden verwacht dat de doorgegeven wijzigingen, in dit geval met betrekking tot het inkomen van belanghebbende, juist zijn.
Van de zijde van belanghebbende is nog geen begin van 'bewijs' aangedragen dat de bewindvoerder het bewind voor belanghebbende niet naar behoren heeft uitgevoerd of anderszins niet heeft gehandeld in het belang van belanghebbende.
Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat zij en haar toenmalige toeslagpartner in december 2013 uit elkaar zijn gegaan, overweegt de Commissie dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van de definitieve KOT beschikkingen. Belanghebbende verzoekt onder meer om aanpassing van de hoogte van de KOT over toeslagjaar 2013 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. Een beoordeling daarvan valt dus buiten de reikwijdte van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke verweren en de overige producties de bestreden besluiten ten aanzien van de toeslagjaren 2011 en 2013 voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen.
Beslagvrije voet
Belanghebbende heeft bij gebrek aan wetenschap gesteld dat B/T in het verleden geen
rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet ten aanzien van de jaren 2011 en 2013 en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De
Commissie begrijpt de stellingname van belanghebbende aldus dat bij een eventuele
verrekening geen rekening met de beslagvrije voet is gehouden. De Commissie overweegt dat uit het dossier niet volgt dat ten aanzien van 2011 KOT is uitbetaald of
verrekend. Voor 2013 geldt dat de verrekening van terechte terugvorderingen op zichzelf geen compensatie op grond van hardheid oplevert.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: “Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen’’ (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). De door belanghebbende in dit kader opgeworpen bezwaargrond treft dan ook geen doel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren. Voor zover belanghebbende nog heeft bedoeld te stellen dat de aanspraak KOT 2013 is verrekend met onterecht teruggevorderde KOT, en zij als gevolg daarvan schade heeft geleden, wijst de Commissie op de mogelijkheid een verzoek tot vergoeding van werkelijk geleden schade in te dienen bij de CWS.
De Commissie beantwoordt de hiervoor geformuleerde tweede vraag (of UHT terecht heeft besloten dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2011 en 2013) gelet op het voorgaande, dan ook bevestigend.
Proceskostenvergoeding
Nu de beschikking van 3 oktober 2022 met het kenmerk UHT-DC-I besluit naar de
mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het
verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking van 3 oktober 2022 met het kenmerk UHT-DC-I gedeeltelijke grond te verklaren en deze beschikking in zo verre te herroepen;
- het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 3 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen volgens het Besluit proceskosten
bestuursrecht op de gebruikelijke wijze (2 procespunten met wegingstarief 2).
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter