BAC 2022-11918
Publicatiedatum 17-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I
Hoorzitting: 16 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 22 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar tegen de compensatiebeschikking (gedeeltelijk) gegrond te
verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve
compensatie kinderopvangtoeslag van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2014 een compensatie toegekend ter grootte van € 153.892.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 van de Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 13 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2007 tot en met 2014.
- Bij beschikking van 15 februari 2021 (met kenmerk UHT-B-DMB2) is aan
belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor € 30.000. - Gemachtigde heeft tegen de beschikking van 15 februari 2021 (met kenmerk
UHT-B-DMB2) op 12 maart 2021 bezwaar gemaakt. Op 14 maart 2022 heeft
gemachtigde het bezwaar ingetrokken. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het
verzoek van belanghebbende op 17 september 2021 aan UHT gestuurd. De
CvW heeft geoordeeld dat er wel sprake is van vooringenomenheid voor de
toeslagjaren 2008 en 2009. Met betrekking tot toeslagjaar 2007 is er geen
sprake van vooringenomenheid dan wel hardheid. - In de brief van 22 juni 2021 wordt belanghebbende van de vooraankondiging
compensatie KOT, met kenmerk UHT-VC I, op de hoogte gebracht dat voor de
toeslagjaren 2010 tot en met 2014 het voorlopige compensatiebedrag wordt
bepaald op € 85.452. - In de brief van 27 december 2021 wordt aan belanghebbende de brief
vooraankondiging compensatie KOT, met kenmerk UHT-VC gestuurd waarin
wordt medegedeeld dat voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2014 het
voorlopige compensatiebedrag wordt aangepast naar € 146.333. - In de Definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT van 17 januari 2022
met kenmerk: UHT-DC-I A is aan belanghebbende medegedeeld dat zij over
toeslagjaar 2007 geen recht heeft op compensatie. - In de vooraankondigingsbrief compensatie KOT van 17 januari 2022, met
kenmerk: UHT-VC, wordt belanghebbende op de hoogte gebracht dat voor de
toeslagjaren 2008 en 2014 fouten zijn gemaakt en dat het voorlopige
compensatiebedrag wordt vastgesteld op € 146.333. - Bij beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DH5 A is belanghebbende
op de hoogte gebracht dat over toeslagjaar 2007 geen beroep op de
hardheidsregeling kan worden gedaan. Belanghebbende wordt voor 2007 niet
gecompenseerd. - Bij beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I (hierna: het bestreden
besluit) heeft UHT aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een
definitief bedrag van € 153.892 omdat over de toeslagjaren 2008 tot en met
2014 fouten zijn gemaakt. - Gemachtigde heeft bij brief van 15 juni 2022 tegen de beschikking van 5 mei
2022 met kenmerk UHT-DC I een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 18
september 2023 heeft gemachtigde inhoudelijk het bezwaarschrift verder
aangevuld. - UHT heeft op 12 februari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 16 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend. Er zal worden ingegaan op de vergoeding voor immateriële schade, rentevergoeding over gemiste KOT, heffingsrente, rente en kosten en de gevolgschade door verrekening van KOT. Tot slot komt de proceskostenvergoeding nog aan de orde.
Vergoeding voor de immateriële schade
Belanghebbende stelt dat de ingangsdatum voor de vergoeding voor immateriële
schade onjuist is vastgesteld en uitgegaan dient te worden van 18 juni 2009. In haar
schriftelijke beschouwing van 12 februari 2024 geeft UHT aan dat de periode
waarover de vergoeding voor immateriële schade is berekend niet juist is geweest.
Uitgaande van 18 juni 2009 tot en met 5 mei 2022 blijft de periode van 26 halve
jaren op zich ongewijzigd. De aanpassing van component a met betrekking tot 2014
van € 6.496 naar € 7.579 heeft echter tot gevolg dat de vergoeding voor immateriële
schade zal doorlopen tot en met de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt
afgegeven. De Commissie acht dit bezwaar gegrond.
Belanghebbende maakte onderdeel uit van meerdere onderzoeken (individueel,
groepsonderzoek en CAF-onderzoek) en stelt dat voor elk onderzoek een aparte
vergoeding voor immateriële schade toegekend dient te worden. De forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade uit de Wht is een vergoeding voor de
veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren
in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De
compensatie bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste
neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot
toekenning van compensatie. De Commissie merkt op dat de Wht geen ruimte biedt
voor het toekennen van meerdere vergoedingen voor immateriële schade indien
sprake geweest is van diverse onderzoeken, zoals individueel, groepsonderzoek en
CAF onderzoek. Uit de Memorie van Toelichting van de artikelen 2.2 aanhef en onder
d en artikel 2.3, vierde lid van de Wht volgt dat het de bedoeling van de wetgever is
om slechts één keer een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. Is
belanghebbende van mening dat met deze (forfaitaire) vergoeding geen recht wordt
gedaan aan de door haar werkelijk geleden schade dan kan zij een verzoek doen aan
de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De Commissie acht het bezwaar op dit punt
ongegrond.
Rentevergoeding over gemiste KOT
Belanghebbende meent dat geen rentevergoeding over gemiste KOT is toegekend en dat de berekening hierover niet inzichtelijk is gemotiveerd. UHT legt in haar schriftelijke reactie van 12 februari 2024 uit dat deze vergoedingen over de toeslagjaren 2008 tot en met 2014 wel zijn toegekend en dat ten gunste van belanghebbende alleen de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014 zullen worden aangepast.
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, van de Wht wordt over het niet uitgekeerde
bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van
de voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt berekend over het
bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van
artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Ingevolge
artikel 27 Awir wordt de rente berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het
jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de
beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming. Dit heeft tot gevolg dat alleen de
toeslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2014 aangepast zullen worden omdat deze
vergoeding voor belanghebbende gunstiger uitpakt, te weten: € 8.016, € 7.434, €
5.712. Met betrekking tot 2014 wordt door aanpassing van component a (van € 6.496
naar € 7.579 voor het resterende deel de rentevergoeding doorberekend tot en met de
beslissing op bezwaar.
De Commissie meent dat UHT in haar schriftelijke reactie voldoende inzichtelijk heeft
gemotiveerd, door te verwijzen naar de gemaakte berekeningen, hoe component o van de compensatieberekening is vastgesteld.
De Commissie merkt op dat UHT in de schriftelijke reactie alleen de wijzigingen
doorvoert die voordelig zijn voor belanghebbende. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling. Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht.
Met het standpunt van UHT, om component o van de toeslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2014 wèl en de bedragen over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2013 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te
verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht,
daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.
Heffingsrente
Belanghebbende stelt dat zij geen vergoeding toegekend heeft gekregen voor de bij
haar in rekening gebrachte heffingsrente. UHT stelt onder verwijzing naar de betaal
en verreken overzichten (hierna: LIC-overzichten) vast dat over de toeslagjaren 2008
tot en met 2014 door B/T geen heffingsrente bij belanghebbende in rekening is
gebracht.
Uit artikel 2.3, eerste lid onder b, van de Wht volgt dat van het genoemde bedrag van
de compensatieberekening “uw kinderopvangtoeslag voor het onderzoek” verminderd
moet worden met het alsnog toegekende bedrag waarin heffingsrente is meegenomen
(onderdeel d van de compensatieberekening). De Commissie meent dat UHT
genoegzaam heeft aannemelijk gemaakt dat er geen heffingsrente in rekening is
gebracht door te verwijzen naar de LIC-overzichten van de desbetreffende jaren.
Deze bezwaargrond treft geen doel.
Rente en kosten
Belanghebbende voert aan dat de in rekening gebrachte rente en kosten niet inzichtelijk in de compensatieberekening is opgenomen. UHT verwijst naar component i van de compensatieberekening waarin de vergoeding van de rente en kosten over de jaren 2008 tot en met 2010 is opgenomen. De genoemde bedragen corresponderen met de LIC-overzichten van de desbetreffende toeslagjaren.
Belanghebbende heeft deze stelling in bezwaar verder niet onderbouwd zodat de
Commissie geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van deze LIC-overzichten. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Gevolgschade door verrekening van KOT
Belanghebbende stelt dat zij veel gevolgschade heeft geleden door verrekeningen van
KOT met andere jaren en met andere toeslagen. Hierdoor beschikte zij niet meer over
de financiële middelen om de kinderopvang te betalen. Zo ontstonden veel problemen. Belanghebbende verzoekt om een vergoeding voor deze schade.
De Commissie overweegt dat het op grond van de Wht niet mogelijk is binnen het
toepasselijke forfaitaire kader een hogere schadevergoeding toe te kennen. Als een
belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, dan
kan belanghebbende uit hoofde van artikel 2.1 derde lid van de Wht een verzoek tot
vergoeding van de werkelijke schade indienen bij de CWS. Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting benadrukt dat belanghebbende bij de CWS en de Commissie gelijkwaardig herstel het verzoek heeft ingediend om in aanmerking te komen voor de werkelijke schade.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, adviseert
de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in
deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten
(indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting) met een
wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de
hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar (deels)
gegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar de volgende elementen van de
compensatieberekening van 5 mei 2022 als volgt aan te passen:
- component a voor toeslagjaar 2014 te wijzigen van € 6.496 naar € 7.579 en alle componenten die hiermee verband houden aan te passen;
- de rentevergoeding voor de gemiste KOT voor de jaren 2010, 2011 en 2012 te
herzien naar respectievelijk de volgende bedragen: € 8.016, € 7.434 en € 5.712; - de rentevergoeding voor gemiste KOT voor toeslagjaar 2014 te herzien met als
einddatum de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 18 juni 2009 tot en
met de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
aan te passen; - de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van twee
procespunten met een wegingsfactor twee en daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter