BAC 2022-11243
Publicatiedatum 10-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 november 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Hoorzitting: 25 september 2024
Overdracht advies aan UHT: 8 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gegrond te verklaren, de compensatieberekening aan te
passen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. Verder geeft de
Commissie UHT in overweging om ten aanzien van toeslagjaar 2011 te bezien
of sprake is van de situatie ‘Stopbrief-beschikking’ vermeld in het Handboek
Integrale Beoordeling - Vaktechniek van UHT.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 23.841,- voor de jaren 2009 en
2010 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2006 tot en met 2008 en de jaren
2011 tot en met 2014.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 26 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010 tot en met 2013. Dit is in overleg met belanghebbende uitgebreid met de jaren 2009 en 2014. Op verzoek van gemachtigde zijn ook de jaren 2006 tot en met 2008 herbeoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 12 augustus 2021 aan belanghebbende meegedeeld
dat zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,- ingevolge de
Catshuisregeling. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende ten aanzien van de jaren 2009 tot en met 2014 op 18 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2014 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. De CvW wijst erop dat voor detoeslagjaren 2009 en 2010 de compensatieregeling wel van toepassing is volgens het voorlopige oordeel van UHT.
- De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende ten aanzien
van de jaren 2006 tot en met 2008 op 1 november 2022 aan UHT toegestuurd. De
CvW heeft geadviseerd dat met betrekking tot de jaren 2006 tot en met 2008
geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere
omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHTDH5
A aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2006 tot
en met 2008 en 2011 tot en met 2014. - UHT heeft bij vooraankondiging van 28 september 2022 aan belanghebbende een
voorlopige compensatie toegekend voor een bedrag van € 23.954,- voor de jaren
2009 en 2010. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I aan
belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 23.841,-
voor de jaren 2009 en 2010. - Gemachtigde heeft bij brief van 14 december 2022 tegen de 3 beschikkingen van
11 november 2022 een (gezamenlijk) bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft bij brieven van 7 september 2023 en 4 april 2024 de
bezwaarschriften aangevuld. - UHT heeft op 24 oktober 2023 en 15 april 2024 schriftelijk gereageerd op de
bezwaarschriften. - Op 25 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting
is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Dit advies wordt uitgebracht door de Commissie.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2009 en 2010 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede
gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om
compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2006 tot en met 2008 en 2011 tot en
met 2014 af te wijzen.
Herbeoordeling per toeslagjaar
De Commissie overweegt in de eerste plaats dat op grond van de Wht de herbeoordeling per toeslagjaar (berekeningsjaar) plaatsvindt en eventuele compensatie ook per toeslagjaar wordt toegekend.
Termijnoverschrijding
Belanghebbende wijst erop dat UHT de beslistermijnen structureel overschrijdt. Zij
vraagt de Commissie daarover een signaal af te geven.
De Commissie wijst erop dat de wet de termijnen stelt. Het bieden van een structurele,
collectieve oplossing voor de termijnproblemen van UHT, kan alleen de wetgever.
Gedupeerde ouders hebben nu alleen de mogelijkheid om bij termijnoverschrijding na
een ingebrekestelling een beroep niet tijdig beslissen in te dienen. Belanghebbende
heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Persoonlijk dossier
Belanghebbende stelt dat zonder het volledige persoonlijke dossier niet kan worden
beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn.
De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 31 januari 2024 aan gemachtigde
toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2006 tot en met 2008 en 2011 tot en met 2014 – afwijzing compensatie
Belanghebbende betoogt dat haar over de jaren 2006 tot en met 2008 en 2011 tot en
met 2014 ten onrechte geen compensatie is toegekend.
Discriminatie
De Commissie ziet naar aanleiding van wat gemachtigde heeft gesteld over discriminatie van belanghebbende in de aanwezige processtukken geen aanwijzingen dat belanghebbende in de jaren die in deze procedure worden beoordeeld het slachtoffer is geworden van discriminatie door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T).
Toeslagjaar 2011; beslag en brief van 25 januari 2013
Belanghebbende betoogt dat B/T een actieve zorgplicht jegens haar had en in overleg
had moeten treden met de deurwaarder over het beslag dat tweemaal is gelegd in 2011.
De Commissie overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2002:AE6792) kan een beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de burgerlijk rechter en is de derdebeslagene gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de
geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen.
Belanghebbende heeft niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt dat B/T niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. (Vergelijk uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3422).
Overigens is het de Commissie ten aanzien van toeslagjaar 2011 opgevallen dat zich in
het dossier een aan belanghebbende gerichte brief van 25 januari 2013 bevindt waarin
staat dat zij geen recht heeft op KOT 2011 en dat zij het voorschot KOT 2011 moet
terugbetalen.
Deze brief heeft in de tijdlijn en de herbeoordeling door UHT, naar het lijkt, geen
aandacht gekregen. De Commissie geeft UHT in overweging om dit alsnog te doen en te bezien of sprake is van de situatie ‘Stopbrief-beschikking’ vermeld in het Handboek
Integrale Beoordeling - Vaktechniek van UHT.
Toeslagjaar 2013
Belanghebbende betoogt dat zij recht heeft op compensatie op grond van hardheid; het drempelbedrag van € 1.500,- wordt wel gehaald als de in rekening gebrachte kosten worden opgeteld bij het door belanghebbende (terug)betaalde bedrag.
De Commissie overweegt dat het drempelbedrag van € 1.500,- alleen bestaat uit het
bedrag aan KOT dat is teruggevorderd of waarmee het recht op KOT is verlaagd (artikel
2.1 lid 4 Wht). Eventuele kosten tellen niet mee. Omdat het drempelbedrag niet wordt
gehaald kan belanghebbende reeds daarom geen geslaagd beroep doen op compensatie op grond van hardheid.
Reguliere bijstellingen en O/GS
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2006 tot en met 2008 en 2011 tot en met 2014 sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Over 2006 is geen sprake geweest van neerwaartse correcties. De neerwaartse correcties in de overige toeslagjaren hadden te maken met een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen (lager aantal opvanguren, hoger toetsingsinkomen, stopzetting KOT) opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook geen aanspraak kan worden gemaakt op een O/GS tegemoetkoming. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
FSV-lijst
De Commissie stelt vast dat belanghebbende was opgenomen op de Fraude Signalering Voorziening (FSV) lijst (productie 87).
De Commissie ziet in het enkele feit dat belanghebbende is opgenomen op de FSV-lijst
geen aanleiding om te adviseren hiervoor een compensatie toe te kennen. Niet gebleken is van eventuele nadelige gevolgen die belanghebbende van de opname op de FSV-lijst heeft ondervonden. Uit het bezwaar is ook overigens niet gebleken van
aanknopingspunten die aanleiding geven om belanghebbende ook over de afgewezen
jaren te compenseren. Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om het
bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2009 en 2010 – toewijzing compensatie
Forfaitaire bedragen/Compensatie dekt niet alle schade
Belanghebbende betoogt dat de toekenning van een forfaitaire vergoeding voor
immateriële schade als zodanig niet is te verenigen met het civiele recht; indien
gebleken is van discriminatie dient alle schade vergoed te worden.
Verder zou naar haar mening ook aansluiting gezocht moeten worden bij het strafrecht
en zou een vergoeding voor immateriële schade van € 130,- per dag moeten worden
toegekend in plaats van € 500,- per half jaar.
De Commissie overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire vergoedingen.
De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding
gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde
compensatiestelsel in een geval als het onderhavige buiten toepassing zou moeten
blijven. De Commissie verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772
en ECLI:NL:RVS:2023:852.
Van belang hierbij is dat de Wht ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke
(im)materiële schade via de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade en dat in
alle fases van toekenning, niet volledige toekenning of weigering in rechtsbescherming
wordt voorzien.
De in dit verband aangevoerde bezwaren treffen dan ook evenmin doel.
Compensatieberekening
Bedragen onder component a ten aanzien van 2009 en 2010
Belanghebbende betoogt dat de bedragen onder component a onjuist zijn ten aanzien
van de toeslagjaren 2009 en 2010.
De Commissie overweegt ten aanzien van 2009 dat onder component a het bedrag is
opgenomen, namelijk € 9.545,-, van de beschikking van 30 juni 2010, de laatste
beschikking voor de vooringenomen beschikking van 20 april 2011 (nihilstelling).
Component a ten aanzien van 2009 is naar de Commissie meent daarom juist
vastgesteld.
Ten aanzien van 2010 stelt de Commissie vast dat onder component a het bedrag is
opgenomen van € 7.821,- van de beschikking van 13 april 2011, de laatste beschikking
voor de vooringenomen beschikking van 17 november 2011 (nihilstelling).
Component a ten aanzien van 2010 is naar de Commissie meent daarom ook juist
vastgesteld.
Ten aanzien van de bezwaargrond op de hoorzitting dat component a voor 2009 zou
moeten worden opgehoogd met het bedrag van € 2.462,- en voor 2010 met € 1.749,-
omdat deze bedragen ten onrechte aan de kinderopvanginstelling zijn uitbetaald en niet aan belanghebbende, overweegt de Commissie als volgt. De Commissie acht plausibel dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan belanghebbende omdat er opvang tegenover stond die in 2009 en 2010 bij de betreffende instellingen was afgenomen. De Commissie ziet daarom in deze bezwaargrond geen aanleiding te adviseren om component a aan te passen.
Rentevergoeding over gemiste KOT, component o
Belanghebbende betoogt dat de rentevergoeding over gemiste KOT onjuist, te laag, is
vastgesteld.
UHT erkent dat de rentevergoeding over gemiste KOT voor de jaren 2009 en 2010
onjuist is berekend; belanghebbende heeft over beide jaren een te laag bedrag
ontvangen.
Over toeslagjaar 2009 heeft belanghebbende een bedrag van € 4.082,- ontvangen in
plaats van € 4.258,-. Over toeslagjaar 2010 heeft belanghebbende een bedrag van
€ 3.165,- ontvangen in plaats van € 3.294,-.
UHT zal de compensatieberekening daarom op dit punt aanpassen.
De Commissie neemt hiervan met instemming kennis en zal UHT dienovereenkomstig
adviseren.
Vergoeding voor juridische bijstand, component m
De vergoeding voor juridische bijstand onder component m is gebaseerd op het zesde
lid van artikel 2.3 Wht dat bepaalt dat de kosten van de door een derde beroepsmatig
verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met
betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, Wht voor
compensatie in aanmerking komt.
Niet is gebleken dat de verleende rechtsbijstand - het dossier bevat een brief van een
projectleider in het buurthuis waar belanghebbende werkte (blz. 169 dossier) - kosten
voor belanghebbende met zich heeft meegebracht. Daarom ziet de Commissie geen
aanleiding om te adviseren dat alsnog een vergoeding voor juridische bijstand
toegekend dient te worden.
Vergoeding voor immateriële schade, component n
Startdatum
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door B/T. Naar de opvatting van de Commissie moet dit beleid ook in het geval van belanghebbende worden gevolgd. Naar de Commissie meent is de stopbrief KOT 2009 van 24 december 2010 (productie 32) de eerste vooringenomen handeling van B/T.
De Commissie zal UHT daarom adviseren de beschikking overeenkomstig dit van de Wht afwijkende maar voor belanghebbende begunstigende gehanteerde beleid aan te passen; de startdatum is blijkens de toelichting op de berekening 1 april 2011.
De Commissie merkt daarbij op dat UHT geacht wordt dat beleid ook in vergelijkbare
gevallen consistent toe te passen.
Einddatum
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat zij, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.
Aanvullende vergoeding van 1%
De Commissie adviseert UHT de aanvullende vergoeding van 1% ook aan te passen in
het voordeel van belanghebbende, gelet op de overige aanpassingen van het
compensatiebedrag.
De hierboven genoemde aanpassingen van de compensatie leiden alleen dan tot
uitkering van een aanvullend bedrag aan belanghebbende als het totale
compensatiebedrag hoger is dan het ingevolge de Catshuisregeling aan belanghebbende uitgekeerde bedrag van € 30.000,-.
Voor aanvullende compensatie naar Commissie Werkelijke Schade
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd.
Gebleken is dat belanghebbende inmiddels een verzoek om aanvullende compensatie bij CWS heeft ingediend. Het argument van belanghebbende dat zij recht heeft op een
aanvullende schadevergoeding omdat zij is gediscrimineerd door B/T, kan zij in die
procedure (opnieuw)naar voren brengen.
Herzien van KOT-beschikkingen
De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van definitieve KOT beschikkingen. Belanghebbende verzoekt onder meer om een aanpassing van de hoogte van de KOT over toeslagjaren 2006 tot en met 2008, 2011 en 2013 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. Een beoordeling daarvan valt dus buiten de reikwijdte van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie wijst nog op de gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang;
dit zou een verklaring kunnen zijn voor de in de ogen van belanghebbende te lage
bedragen aan toegekende KOT.
Artikel 19 Awir
Het niet vaststellen van definitieve beschikkingen binnen de termijn van artikel 19 van
de Awir is naar de Commissie meent, zonder nadere gegevens die daartoe
aanknopingspunten bieden, geen aanleiding om vooringenomen handelen aan te
nemen.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit met kenmerk UHT-DC I naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gegrond te verklaren en om:
- Het besluit van 11 november 2022 met kenmerk UHT-DC I in zoverre te herroepen, en:
- de compensatieberekening als volgt aan te passen:
- de rentevergoeding over gemiste KOT voor 2009 vast te stellen op € 4.258,- en
voor 2010 op € 3.294,-; - de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 24 december 2010 tot
de datum van de beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% opnieuw te berekenen;
- een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de onderhavige
bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee
tegen het hoogste tarief; - Verder geeft de Commissie UHT in overweging om ten aanzien van toeslagjaar
2011 te bezien of sprake is van de situatie ‘Stopbrief-beschikking’ vermeld in het
Handboek Integrale Beoordeling - Vaktechniek van UHT en daaraan zonodig
gevolgen te verbinden voor de beslissing op bezwaar.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter