Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11238

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Hoorzitting: 16 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 23 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is
gericht tegen de door UHT genomen beschikking aanvullende werkelijke
schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).

Aan belanghebbende is op 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-HD CWS met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) een aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend voor een bedrag van € 85,-.

Gemachtigde heeft zich gedurende de bezwaarprocedure als opvolgend gemachtigde van belanghebbende gesteld.

Eerder was bij beschikking van 7 mei 2021 met kenmerk UHT-O OGS-B een O/GS tegemoetkoming toegekend van € 5.528,-. Deze tegemoetkoming is ingevolge de
Catshuisregeling aangevuld tot € 30.000,-.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 maart 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2015.
  • UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 7 mei 2021 met kenmerk UHT-O OGS-B een O/GS-tegemoetkoming toegekend over het toeslagjaar 2013 tot een bedrag van € 5.528,-. De tegemoetkoming is ingevolge de Catshuisregeling aangevuld tot € 30.000,-.
  • Belanghebbende heeft op 23 juli 2022 bij CWS verzocht om aanvullende
    compensatie voor de werkelijke schade.
  • De Commissie Werkelijke Schade heeft op 2 september 2022 advies uitgebracht
    aan UHT.
  • UHT heeft het advies van CWS gevolgd en bij de bestreden beschikking van 27
    oktober 2022 met kenmerk UHT-HD CWS aan belanghebbende een aanvullende
    compensatie toegekend voor een bedrag van € 85,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 5 december 2022, op 13 december 2022 door
    UHT ontvangen, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft zich op 28 juni 2023 als opvolgend gemachtigde van
    belanghebbende gesteld.
  • UHT heeft op 16 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaar van
    belanghebbende. Zij heeft op 4 september 2024 naar aanleiding van het nieuwe
    toetsingskader immateriële schade van CWS een aanvullende beschouwing
    ingediend.
  • Op 16 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd.
  • De Commissie heeft het volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader voor aanvullende werkelijke schadevergoeding
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de
Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting heeft de gemachtigde van
belanghebbende aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hierna te bespreken aspecten.

Schadevergoeding voor niet-toelating MSNP en WSNP
Belanghebbende werd op 9 september 2015 door de Belastingdienst/Toeslagen
geregistreerd voor opzettelijk of met grove schuld (O/GS) handelen, nadat op 29 mei
2015 een bedrag van € 18.245,- over het toeslagjaar 2013 werd teruggevorderd. Reeds eerder, op 27 augustus 2015, vond een registratie plaats in de FSV (Fraude Signalerings Voorziening). Tussen partijen is niet in geschil dat deze registraties niet plaats hadden mogen vinden.

CWS heeft UHT in eerste instantie geadviseerd om een bedrag ad € 9.000,- toe te
kennen voor immateriële schade. Daarbij zijn bedragen toegekend voor het lange
tijdsverloop sinds de onterechte O/GS-registratie en voor aantasting in de persoon, eer
en goede naam. UHT heeft het advies van CWS bij bestreden beschikking gevolgd.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de immateriële
schadevergoeding. Begin januari 2014 gingen belanghebbende met haar partner failliet. Daarna trachtten belanghebbende en haar partner het faillissement om te zetten in een WSNP-traject, zodat ze een schone lei konden krijgen. Een eerste aanvraag WSNP werd in 2014 door de rechtbank afgewezen, aangezien belanghebbende en haar partner om hiervoor in aanmerking te komen eerst een minnelijk traject moesten volgen. Een aanvraag “verklaring omtrent het minnelijk traject”, om tot een minnelijk schuldentraject (of MSNP) te worden toegelaten in 2015 en een herhaalde aanvraag WSNP van 22 juni 2016, ketsten af, mede als gevolg van de O/GS-registratie. Belanghebbende en haar partner zijn uiteindelijk in 2019 toegelaten tot de WSNP. In december 2021 werd aan hen een schone lei verleend.

De Commissie vat de bezwaargronden van belanghebbende aldus op dat zij compensatie wenst voor de langere tijd, dat belanghebbende en haar partner vanwege de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen onder de schuldenproblematiek hebben moeten lijden. De Commissie overweegt als volgt.

De aanvraag WSNP van 2014 vond plaats vóórdat de Belastingdienst/Toeslagen
kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2013 terugvorderde en een O/GS-registratie
van belanghebbende doorvoerde (9 september 2015). De problematiek van vóór 9
september 2015 staat niet in causaal verband met de O/GS-registratie en komt daarom niet voor compensatie in aanmerking.

Anders dan UHT en CWS kan volgens de Commissie niet worden gezegd dat het optreden van Belastingdienst/Toeslagen en de registraties vanaf september 2015 geen rol van betekenis heeft gespeeld bij de aanvraag om een ‘verklaring omtrent het minnelijke traject’ van 2 juni 2015. Belanghebbende had deze aangevraagd om toegelaten te kunnen worden tot een minnelijke schuldenregeling. Uit het schrijven van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 en 3 september 2015 volgt dat deze werd geweigerd, omdat uit gegevens was gebleken dat belanghebbende als niet te goeder trouw bij Belastingdienst/Toeslagen te boek stond. Zoals uit de overwegingen van CWS blijkt zijn er kennelijk meer schuldeisers geweest die niet meewerkten maar gelet op de betekenisvolle positie die een instantie als Belastingdienst/Toeslagen bij dergelijke trajecten inneemt, vindt de Commissie het aannemelijk dat deze aanvraag mede is geweigerd als gevolg van de kwalificaties in de brieven van 2 en 3 september 2015 en de daaropvolgende O/GS-registratie van belanghebbende, ook al werd deze registratie pas een paar dagen later, op 9 september 2015, geformaliseerd.

Of belanghebbende hierdoor schade heeft geleden valt niet door de Commissie te
beoordelen; of andere schuldeisers wel akkoord zouden zijn gegaan en of de rechter
eventueel een akkoord zou bekrachtigen kan niet aan de hand van de aanwezige
bescheiden worden beoordeeld.

Voor de afwijzing van de (tweede) aanvraag WSNP door de rechtbank op 16 november
2016 geldt dat uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat de aanvraag WSNP van
belanghebbende, zelfs al zou er geen O/GS-registratie zijn geweest bij de
Belastingdienst/Toeslagen, niet voor toewijzing gereed lag. In de uitspraak van de
rechtbank is te lezen dat de afwijzing mede is gegrond op het niet inzichtelijk maken van de schuldenpositie en een onvoldoende saneringsgezinde houding van belanghebbende.

Dat belanghebbende zich bij de WSNP-zitting van 16 november 2016 niet heeft laten
bijstaan kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op de afwijzingsgronden die in de
uitspraak worden genoemd, is niet op voorhand aannemelijk dat de rechter in dat geval wel tot toelating was gekomen. De Commissie merkt nog op dat belanghebbende in 2019 alsnog is toegelaten tot een schuldentraject, terwijl de O/GS-registratie toen nog niet ongedaan was gemaakt en belanghebbende nog niet als gedupeerde was aangemerkt.

Dat alles beziende, kan niet worden vastgesteld dat de O/GS-registratie van
belanghebbende de nadere afwijzingen tot toetreding in een minnelijk schuldentraject en de WSNP heeft veroorzaakt.

De Commissie acht wel aannemelijk dat de O/GS-registratie medeoorzaak is geweest van de (verlengde) schuldenproblematiek. In het kader van de aanpassing op basis van het nieuwe schadekader (zie tevens hieronder) zijn echter bedragen toegekend voor
immateriële schadevergoeding voor aantasting van de persoon, van de eer en goede
naam (€ 8.250,-) en de stressvolle jaren vanaf de eerste kinderopvangtoeslagbeschikking (€ 7.000,-). In het licht van het beoordelingskader dat geldt bij aanvullende vergoeding als hier aan de orde is onvoldoende aannemelijk
geworden en onderbouwd, dat belanghebbende, indien uitgegaan zou worden van
proportionele aansprakelijkheid voor de (verlengde) schuldenproblematiek, recht zou
hebben op een hogere schadevergoeding.

De Commissie komt gelet op het voorgaande niet tot de toekenning van een hogere
schadevergoeding aan belanghebbende dan CWS. Het bezwaaronderdeel slaagt niet.

Aanpassing hoogte immateriële schadevergoeding op basis van nieuwe schadekader
UHT heeft bij haar aanvullende beschouwing van 4 september 2024 de begroting uit de oorspronkelijke beschikking in lijn gebracht met het per 1 juli 2024 gewijzigde
schadekader dat door CWS wordt gehanteerd. Nu reeds € 30.000,- aan belanghebbende is uitgekeerd en de werkelijke schade dit bedrag niet overschrijdt, zal alleen de vergoeding voor het voeren van de procedure bij de CWS, met verrekening van het eerder toegekende € 85,-, van € 415,- aan belanghebbende worden toegekend.

Belanghebbende heeft geen bezwaren tegen deze nadere vaststelling aangevoerd en
deze komt de Commissie juist voor. De Commissie zal dienovereenkomstig adviseren.

Geen proceskostenvergoeding bij wijziging beleidskader
UHT heeft aangegeven het besluit bij beslissing op bezwaar te zullen aanpassen aan het nieuwe schadekader van CWS.

Ingevolge artikel 7:15 Awb wordt een proceskostenvergoeding toegekend indien het
bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten
onrechtmatigheid. Daar is in deze bezwaarprocedure geen sprake van, nu de beschikking bij beslissing op bezwaar wordt aangepast naar aanleiding van een wijziging van het schadebeleid.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT om bij beslissing op bezwaar:

  • de samenstelling van de aanvullende schadevergoeding ingevolge het gewijzigde beleidskader van CWS aan te passen, zoals door UHT omschreven in haar aanvullende beschouwing van 4 september 2024;
  • een vergoeding toe te kennen voor het voeren van de procedure bij CWS van
    € 415,-.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter