Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11147

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 september 2022, kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 28 oktober 2022, aangevuld op 23 februari 2023 en 16 januari 2024

Hoorzitting: 24 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 15 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om haar standpunt dat ziet op het bezwaar op de inkomensschade en de immateriële schade schriftelijk gemotiveerd te verduidelijken.

Onderwerp van advies

[Gemachtigde] (hierna: gemachtigde) heeft namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) bezwaar gemaakt tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding van 22 september 2022 van UHT. Deze beschikking heeft UHT genomen na een advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) van 18 augustus 2022 (UHT-HD CWS).

In die beschikking is aan belanghebbende meegedeeld dat aan haar geen aanvullende schadevergoeding wordt toegekend.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 5 februari 2020 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 29 juni 2021 (UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende voor toeslagjaar 2013 een compensatiebedrag van € 30.000,- toegekend.
  • Op 28 januari 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bij CWS verzocht om een aanvullende schadevergoeding.
  • CWS heeft aanvullende informatie opgevraagd.
  • Gemachtigde heeft nadere informatie aangeleverd.
  • Op 28 juni 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden bij CWS.
  • Op 18 augustus 2022 heeft CWS aan UHT geadviseerd over het verzoek om aanvullende schadevergoeding.
  • Bij beschikking van 22 september 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen aanvullende schadevergoeding ontvangt.
  • Bij brief van 28 oktober 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 februari 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
  • UHT heeft op 16 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Gemachtigde heeft de bezwaargronden bij brief van 16 januari 2024 nader aangevuld.
  • Op 24 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Het verslag daarvan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader
De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit van UHT het volgende voorop.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid om naast de (deels) forfaitaire compensatie ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan de gedupeerde ouder indienen bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder moet daarbij informatie verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, moet de adviesprocedure tegemoet komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.

De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 27 september 2023 (nrs. 202206507/1/A2 en 202303941/1/A2, ECLI:NL:RVS:2023:3620) scherpt in dat de beoordeling van een aanspraak op een aanvullende vergoeding van de werkelijke schade niet alleen moet worden beoordeeld naar de ‘door CWS vastgestelde beleidskaders’, maar dat beslissend is, of de belanghebbende op grond van het civiele schadevergoedingsrecht aanspraak kan maken op een vergoeding van de geleden schade.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie in beginsel volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van CWS.

Persoonlijk dossier en bezwaardossier
Belanghebbende stelt dat zij nog altijd niet haar volledige dossier heeft ontvangen waar zij al drie jaar op wacht. Gelet op wat is besproken op de hoorzitting bedoelt belanghebbende daarmee haar persoonlijke dossier. Verder is het bezwaardossier volgens belanghebbende niet compleet, wat wel nodig is om de vergoeding voor immateriële schade te toetsen. Zo vraagt belanghebbende zich af op welke stukken CWS zich heeft gebaseerd. Onder meer waar in het advies wordt vermeld dat er loonbeslag is gelegd in 2014, dat er om aanpassing van de beslagvrije voet is gevraagd en dat dit op 22 september 2014 is geweigerd. Het dossier bevat namelijk geen stukken over beslagleggingen, verzoeken om een betalingsregeling en beslissingen daarover. Het is dus niet duidelijk waar deze informatie op is gebaseerd.

Over het persoonlijk dossier heeft de gemachtigde van UHT tijdens de hoorzitting toegezegd dat aan belanghebbende te doen toekomen. Verder komt het de Commissie als juist voor dat UHT de stukken die CWS benoemt, maar die niet in het dossier voorhanden zijn, alsnog aan belanghebbende verstrekt.

Causaal verband
Voorop staat dat voorligt de vraag welke schade belanghebbende heeft geleden als gevolg van een besluit van 14 maart 2014 van B/T om de kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2013 terug te vorderen tot een bedrag van € 8.467,-. Dat bedrag is tussen 11 juni 2014 en 10 december 2014 door verrekening teruggevorderd tot een bedrag van € 7.174,-. Van dat bedrag is in de maanden mei en november 2015 een totaalbedrag van € 2.720,- gerestitueerd aan belanghebbende. Verder heeft in de maand mei 2016 een verrekening van € 797,- en in juni 2017 van € 11,- plaatsgevonden.

Belanghebbende voert aan dat de KOT-problematiek de oorzaak is van haar financiële problemen. In de kern stelt zij dat CWS miskent dat in 2014 de B/T als preferente schuldeiser op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met haar toentertijd al slechte financiële situatie. Ook in 2011 en 2012 was er namelijk al sprake van terugvorderingen van toeslagen en dwangverrekeningen. Sinds december 2013 was belanghebbende na intrekking van de werkloosheidsuitkering door UWV zonder inkomen komen te zitten. Belanghebbende kwam door die omstandigheden in een veel te zware en niet op te lossen schuldenlast. Juist omdat zij geen inkomen had, had de B/T niet zo over haar heen mogen walsen.

UHT licht hierop toe dat uit de omstandigheid dat er al eerder sprake is geweest van invorderingen door B/T, CWS terecht afleidt dat de gestelde schade niet uitsluitend door de voorliggende KOT problematiek, dus door B/T, is veroorzaakt.

De Commissie begrijpt het standpunt van belanghebbende zo, dat zij ook voorafgaand aan de voorliggende KOT-problematiek al in zwaar weer verkeerde en dat het de B/T des te meer aan te rekenen valt dat in 2014 verrekend werd.

De Commissie is ervan doordrongen dat de wijze van invorderen door B/T de situatie van belanghebbende nadelig heeft beïnvloed. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat deze wijze van invorderen na het besluit van 14 maart 2014 niet de enige oorzaak van de schuldenproblematiek van belanghebbende is geweest. De Commissie kan het standpunt van UHT hierover volgen.

In het onderstaande zal de Commissie per gestelde schadepost overwegen.

Verpande sieraden
Belanghebbende stelt dat UHT ten onrechte niet alle schade vergoedt die betrekking heeft op door haar verpande sieraden. Belanghebbende heeft een armband en twee ringen verpand, die zij niet meer in bezit heeft kunnen krijgen vanwege gebrek aan middelen. Naar schatting is de schade € 1.000,-. Zij heeft haar best gedaan om hierover gegevens te krijgen van het pandhuis, maar dat heeft geen informatie over vóór 2016 verpande sieraden. Dat kan haar niet worden aangerekend.

UHT heeft hierop toegelicht dat CWS heeft geadviseerd deze post niet te vergoeden omdat, naast het feit dat informatie ontbreekt, wat belanghebbende heeft verteld niet voldoende is om tot vergoeding over te gaan. Andere beleende sieraden zijn weer in bezit van belanghebbende gekomen nadat zij de lening heeft terugbetaald. Omdat die sieraden niet verloren zijn gegaan en belanghebbende van de lening uitgaven van waarde heeft kunnen doen, is voor dit deel feitelijk geen schade geleden. UHT volgt wel de redenering van CWS om de over de lening betaalde rente tot een bedrag van € 301,07 te vergoeden.

De Commissie meent dat UHT het advies van CWS mocht overnemen. Uit de toelichting van belanghebbende op de hoorzitting blijkt dat zij de gestelde sieraden al heeft verpand in 2012, dus vóór de beschikking van 14 maart 2014. Dat, en de omstandigheid dat er gegevens ontbreken over de waarde van de sieraden, heeft gemaakt dat de gemachtigde van UHT tijdens de hoorzitting geen aanleiding heeft gezien om alsnog tot vergoeding over te gaan. Dat onderschrijft de Commissie.

Inkomensschade
Belanghebbende stelt dat CWS ten onrechte heeft vastgesteld dat zij geen voor vergoeding in aanmerking komende inkomensschade heeft geleden.

Voor vergoeding in aanmerking komende inkomensschade kan zich voordoen als belanghebbende als gevolg van het besluit van 14 maart 2014 in de periode daarna inkomen is misgelopen. Volgens belanghebbende is dat het geval, omdat zij door de handelwijze van B/T in 2014 in een moeilijke schuldenproblematiek is gekomen, wat een invloed heeft gehad op haar gesteldheid en daarmee op de mogelijkheid om werk te krijgen en te behouden. Belanghebbende stelt dat zij direct na de nihilstelling op 14 maart 2014 in grote financiële problemen kwam.

CWS heeft geadviseerd om voor het jaar 2014 geen inkomensschade te vergoeden omdat op het moment dat in maart 2014 de kinderopvangtoeslag over 2013 werd stop gezet, belanghebbende al werkloos was. De stopzetting van haar WW-uitkering vanwege het frauduleus handelen door haar voormalige werkgever staat los van de terugvordering; deze vond immers later plaats.

De Commissie ziet in de door CWS vastgestelde gang van zaken aanleiding om te concluderen dat UHT het advies met betrekking tot de inkomensschade over het jaar 2014 kon overnemen en geen vergoeding voor inkomensschade hoefde toe te kennen.

Belanghebbende is in december 2014 gestart in een functie in de thuiszorg bij T-Zorg. Zij moest zich beperken in haar arbeidsuren, vanwege het feit dat zij geen opvang kon betalen voor haar zoontje. Zij moest dus binnen de schooluren werken, van 9.00 tot 12.00 uur in de ochtend. Zij stelt dat zij na een jaar een vast contract bij T-Zorg zou hebben gekregen. Dat is echter niet doorgegaan omdat rugklachten haar beletten om het (zware) werk bij T-Zorg vol te houden. Deze rugklachten had zij vanwege het zware werk en door de financiële stress die zij had door de handelwijze van B/T.

CWS heeft in haar advisering tot het niet toekennen van een vergoeding van inkomensschade over 2015 betrokken dat belanghebbende bij T-zorg niet méér uren had kunnen werken, omdat zij al het maximaal aantal uren van 30 uren per week werkte. Dat advies berust op een onjuist inzicht in de feiten. Uit de loonstroken blijkt immers dat belanghebbende gemiddeld 30 uur per 4 weken heeft gewerkt bij T-zorg. Dat heeft UHT ook onderkend. UHT stelt echter dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer uren had kunnen werken wanneer zij kinderopvang had kunnen afnemen.

Daarin volgt de Commissie UHT niet. Enerzijds is niet goed uit de verf gekomen waarom belanghebbende niet ondanks het ontbreken van kinderopvang(toeslag), ook op andere tijden binnen de schooltijden heeft gewerkt. Bijvoorbeeld op verschillende dagen in de middag. Anderzijds is, gegeven de toenmalige situatie waarin belanghebbende verkeerde, voor de hand liggend en dus aannemelijk dat zij meer uren zou zijn gaan werken met een adequate buitenschoolse opvang. Dat mede gelet op het feit dat belanghebbende in de periode voordien fulltime heeft gewerkt. Verder is aannemelijk dat, ook destijds, een werkgever in de thuiszorg verlegen zit om personeel. Van belanghebbende kan niet worden verwacht dat zij hiervoor nader bewijs levert, nu het een hypothetische situatie betreft bij een organisatie waar zij al sinds jaren niet meer werkzaam is. De Commissie adviseert daarom om de uren die belanghebbende niet heeft kunnen werken omdat zij geen gebruik kon maken van kinderopvang als inkomensschade te vergoeden. Op dit punt is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en heeft het geen deugdelijke motivering. De Commissie adviseert UHT deze motivering aan te vullen in de door haar aangegeven zin. In zoverre is het bezwaar gegrond.

Verder heeft CWS in haar advisering over 2015 betrokken dat belanghebbende haar stelling, dat zij na een jaar een vast contract zou krijgen, niet nader heeft onderbouwd met stukken. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van UHT te kennen gegeven (alsnog) niet te twijfelen aan deze stelling van belanghebbende. Dit is dus niet meer een punt van geschil.

Vervolgens heeft CWS de stelling van belanghebbende beoordeeld dat zij het werk bij T-zorg niet kon volhouden omdat zij rugklachten kreeg vanwege de financiële stress door de handelwijze van de B/T. CWS overweegt daarover dat de procedure bij CWS zich niet goed leent voor de beoordeling van het verband tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en medische klachten; dat heeft te maken met de aard van de procedure die is bedoeld als laagdrempelige mogelijkheid voor gedupeerde ouders om schade vergoed te krijgen. CWS stelt dat het haar mogelijkheid te buiten gaat om over complexe medische klachten te adviseren. CWS overweegt verder dat het haar op het eerste gezicht onaannemelijk voorkomt dat de rugklachten door financiële stress kunnen zijn of zijn veroorzaakt. CWS vindt het aannemelijker dat de rugklachten met de zwaarte van het werk of andere fysieke factoren te maken hebben gehad.

UHT volgt de redenering van CWS.

De Commissie meent dat UHT het advies van CWS op dit punt niet zonder meer heeft kunnen overnemen. Vaststaat dat de problemen met de kinderopvangtoeslag in 2014 duidelijk gestalte kregen vanwege de vele, waaronder ook hoge, verrekeningen. Dat kan als ingrijpend worden gekenschetst. Na een periode van 13 maanden werkzaam te zijn geweest in haar baan in de thuiszorg is belanghebbende definitief uitgevallen wegens rugklachten. Tegen deze achtergrond kan, zonder medische onderbouwing, een causaal verband tussen de ontstane kinderopvangtoeslag-problemen en de uitval van belanghebbende niet uitgesloten worden geacht. De Commissie vindt de hiervoor genoemde overweging van CWS, ook bezien in het licht van de bedoeling van de hersteloperatie en de daarin voorgenomen processuele bejegening van de gedupeerden, van speculatieve aard en te kort door de bocht. Daardoor ontbeert het advies van CWS op dit punt een deugdelijke motivering. De Commissie adviseert UHT door een medische deskundige te laten onderzoeken in hoeverre de medische klachten van belanghebbende in relevante mate zijn ontstaan of verergerd door, kortweg, de kinderopvangtoeslag-problemen.

Het voorgaande leidt de Commissie tot de conclusie dat het bestreden besluit ook op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, een deugdelijke motivering mist en in zoverre niet voldoende navolgbaar is.

De Commissie adviseert UHT om alsnog een medisch deskundige te raadplegen. Met betrekking tot de jaren 2016 tot en met 2018 heeft CWS uit het relaas van belanghebbende afgeleid dat zij was hersteld van haar rugklachten of dat deze klachten haar in ieder geval niet meer belemmerden in het zoeken van werk. Het niet kunnen vinden van werk staat dan niet in verband met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag maar met andere factoren, zoals de positie van belanghebbende op de arbeidsmarkt, haar inspanningen om werk te vinden en /of de beschikbaarheid van passend werk. Daarbij betrekt CWS dat B/T het restant van de vordering van € 3.327,- in 2016 heeft afgeschreven, waardoor belanghebbende kinderopvangtoeslag had kunnen aanvragen en werk kunnen vinden buiten de schooluren.

UHT heeft dat advies gevolgd.

Belanghebbende heeft gesteld dat zij vanwege haar medische klachten geen baan heeft kunnen vinden, en dat CWS ten onrechte de indruk wekt dat dit aan andere factoren zou liggen. Belanghebbende heeft verwezen naar een medisch en arbeidskundig advies dat in september 2018 is opgesteld in het kader van de Participatiewet.

De Commissie overweegt dat uit het door belanghebbende overgelegde rapportage uit 2018 genoegzaam volgt dat de klachten van belanghebbende haar beperkten in het zoeken van werk. De afstand tot de arbeidsmarkt is blijkens dit rapport groot, wat onder meer volgt uit medische (lichamelijke en persoonlijke) beperkingen, financiële problemen en zorgtaken voor haar kind. Het is daarnaast maar de vraag of, gezien haar (eerdere) schuldenlast, van belanghebbende kon worden verwacht dat zij weer kinderopvangtoeslag aan zou vragen. In zoverre meent de Commissie dat UHT het advies van CWS niet zonder meer heeft mogen volgen. De Commissie adviseert UHT om een in te schakelen medisch deskundige ook te raadplegen over deze jaren en na raadpleging van de medisch deskundige, mede aan de hand van diens rapportage, gemotiveerd haar standpunt te verduidelijken met betrekking tot de gestelde inkomensschade over deze periode.

De commissie adviseert verder UHT om in overleg met belanghebbende tot het bepalen van een schadebedrag te komen als uit de medische advisering genoegzaam blijkt dat de uitval veroorzakende rugklachten (mede) in verband staan met de financiële problemen waarin belanghebbende in 2014 verzeild is geraakt door de verrekeningen. De commissie adviseert hierbij te betrekken een inschatting in welke mate de kinderopvangtoeslag-problematiek heeft bijgedragen aan de uitval van belanghebbende en over welke periode de gevolgen van die uitval zich redelijkerwijs hebben uitgestrekt.

Vergoeding voor immateriële schade
CWS overweegt dat het niet aannemelijk is dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag in maart 2014 de oorzaak van de financiële problemen van belanghebbende is geweest. Tegen die achtergrond heeft CWS gewogen welke elementen nog wél voor immateriële schadevergoeding in aanmerking komen. Deze op zich logische redenering houdt in dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding anders bepaald moet worden als na raadpleging van een medisch deskundige de conclusie is dat belanghebbende door de voorliggende kinderopvang-problematiek van inkomen verstoken is geweest. Tegen die achtergrond zal de Commissie hierna volstaan met een aantal meer algemene overwegingen.

Met betrekking tot de berekening van de immateriële schade heeft CWS de volgende elementen meegewogen. De terugvordering en verrekeningen hebben in de jaren na maart 2014 een aandeel gehad in de verergering van de financiële problemen van belanghebbende. Het is aannemelijk dat belanghebbende en haar gezin ook door de problemen met de kinderopvangtoeslag stress hebben ervaren. De verrekeningen vormden een ingrijpende invorderingsmaatregel die de al ontregelde financiële huishouding van belanghebbende nog verder onder druk zette. Belanghebbende is tweemaal geconfronteerd met een dreigende ontruiming omdat zij de huur niet kon opbrengen. Belanghebbende heeft de terugvordering al voor een flink deel afgelost. Belanghebbende kreeg geen persoonlijke betalingsregeling en dat heeft haar leed nodeloos vergroot. Zij kreeg de kwalificatie opzet/grove schuld en dat heeft haar in haar eer en goede naam aangetast. Belanghebbendes zoontje heeft van de financiële zorgen door de terugvordering en verrekeningen nadelige gevolgen ondervonden. Omdat de terugvordering/verrekeningen ongeveer 1/5 deel van het inkomen van belanghebbende in 2013 was, heeft dat een zeker mate van schok teweeg gebracht. Verder heeft belanghebbende in 2015 wel gewerkt maar geen kinderopvangtoeslag aangevraagd. Het is aannemelijk dat zij dat niet meer durfde door alle problemen met die toeslag. Ook dat moet worden meegewogen. Ten slotte wordt ook het tijdsverloop meegewogen, lopend van de beschikking van 14 maart 2014 tot aan de datum van het advies van CWS op 18 augustus 2022. Alles bij elkaar komt CWS tot het advies om immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 13.800,- toe te kennen.

UHT heeft dat advies overgenomen. Ter onderbouwing van het berekende bedrag heeft UHT verwezen naar het CWS Beleidskader begroting immateriële schadevergoeding (hierna: Beleidskader). Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van UHT te kennen gegeven dat in haar visie de berekening van CWS juist is.

Belanghebbende stelt dat deze berekening onnavolgbaar is. Bovendien stelt zij dat andere omstandigheden dan die CWS heeft gewogen medebepalend moeten zijn voor de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Volgens de gemachtigde moeten de volgende factoren worden meegewogen: sociale impact op het leven van de ouder, moeilijke langdurige financiële omstandigheden, wel/niet terugbetaling kinderopvangtoeslagschuld (er is wel sprake van een terugbetaling), tijdsduur, stress over de organisatie van vervangende opvang, BKR-registratie en invloed op financiële reputatie, ervaren ongelijke behandeling/ ervaren discriminatie door de ouder, kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS), loonbeslag (namelijk bankbeslag op 1 april 2016 door B/T), dwangverkoop woning, dwangverrekening en weigering van een persoonlijke betalingsregeling. Opgeteld komt gemachtigde op € 6.000,- uit. Onder bouwsteen B, gezinssamenstelling, zou de vergoeding minimaal € 2.500,- moeten zijn. Onder bouwsteen C, inkomen van de ouders in relatie tot de teruggevorderde KOT, is CWS/UHT uitgegaan van het toetsingsinkomen uit 2013, terwijl de hele terugvordering begon in 2014. In 2014 had belanghebbende geen inkomen en haar ex-toeslagpartner een beperkt inkomen. Destijds waren belanghebbende en haar ex-toeslagpartner uit elkaar aan het gaan. Volgende gemachtigde moet de terugvordering niet worden gerelateerd aan het hogere inkomen in 2013, maar aan het inkomen uit 2014. Onder bouwsteen E, de stressvolle jaren vanaf de eerste negatieve kinderopvangtoeslagbeschikking, komt de kwestie van de sieraden bij als aparte factor en het feit dat het WSNP-traject vier jaar heeft geduurd in plaats van drie jaar.

De Commissie onderschrijft de stelling van belanghebbende dat zonder een nadere onderbouwing van het bedrag per meegewogen omstandigheid onvoldoende duidelijkheid wordt geboden. Verschillende onderdelen in het Beleidskader kennen een bandbreedte; niet inzichtelijk is welk bedrag binnen de bandbreedte CWS heeft gehanteerd en waarom.

Het voert te ver om alle elementen die de gemachtigde als mee te wegen omstandigheden heeft aangevoerd, in dit advies te behandelen. Het is immers niet inzichtelijk welke standpunt UHT ten aanzien van deze omstandigheden inneemt. De Commissie adviseert daarom in de aan te vullen motivering ook deze elementen op een inzichtelijke en begrijpelijke wijze te behandelen.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en een hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om met in achtneming van het overwogene:

  • het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond te verklaren
  • haar verweer voor het overige draagkrachtig gemotiveerd te verduidelijken en, in zoverre UHT haar opvattingen handhaaft belanghebbende in de gelegenheid te stellen op dit gehandhaafde standpunt te reageren
  • een proceskostenvergoeding voor onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter