Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11121 

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: 29 september 2022

Hoorzitting: 16 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 19 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, dit besluit deels te herroepen en ten aanzien van dit besluit een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert voorts de bezwaren tegen de overige hiervoor genoemde besluiten ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 18 augustus 2022.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) zijn deze beschikkingen afgegeven.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 schriftelijk verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). In het informatie- en
    beoordelingsformulier staat dat zij herbeoordeling verzoekt over de jaren 2008 tot en met 2020.
  • Bij beschikking van 1 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij
    op basis van de eerste toets een voorschot van € 30.000 krijgt uitbetaald, maar dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • In het beoordelingsformulier heeft UHT opgenomen dat er geen recht is op compensatie over 2008 (mei tot en met december), 2010, 2011, 2013 (augustus tot
    en met december) en 2014 tot en met 2020 omdat geen sprake is van institutionele
    vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie opzet of
    grove schuld (hierna: O/GS).
  • UHT heeft vervolgens advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). Op 29 juli 2021 heeft CvW geoordeeld dat geen recht bestaat op compensatie voor
    de toeslagjaren 2008 (mei tot en met december), 2010, 2011, 2013 (augustus tot en
    met december) en 2014 tot en met 2020, omdat geen sprake is van institutionele
    vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of onterechte kwalificatie opzet of
    grove schuld (hierna: O/GS).
  • Bij beschikkingen van 18 augustus 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A,
    UHT-DH5 A is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008 (mei tot en met december), 2010, 2011, 2013
    (augustus tot en met december) en 2014 tot en met 2020.
  • Bij beschikking van 18 augustus 2022 met het kenmerk UHT-DC I, heeft UHT beslist
    dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 49.018 voor de
    jaren 2008 (januari tot en met april), 2009, 2012 en 2013 (januari tot en met juli).
    Omdat eerder al een bedrag van € 30.000 was betaald, heeft belanghebbende nog
    een nabetaling van € 19.018 ontvangen.
  • Bij beschikking van 18 augustus met kenmerk UHT-O OGS B is aan belanghebbende
    een O/GS tegemoetkoming van € 8.981 toegewezen voor de jaren 2013 (augustus tot en met december) en 2014.
  • Bij brieven van 27 september 2022 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen alle genoemde beschikkingen.
  • Op 16 maart 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaren.
  • Op 16 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen en het verslag hiervan is bij dit advies gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft de bezwaren behandeld en hierna het volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering en zorgvuldigheid / persoonlijk dossier

Belanghebbende stelt dat de besluiten in strijd zijn met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Zo wordt er niet verwezen naar de onderliggende stukken waar de beschikkingen op zijn gebaseerd, laat staan dat deze stukken met de beschikkingen zijn meegestuurd. Het is voor haar niet duidelijk hoe de compensatieberekening tot stand is gekomen. Verder heeft belanghebbende meerdere malen een verzoek ingediend om haar persoonlijk dossier te ontvangen, maar tot op heden heeft zij niets gekregen.

De Commissie overweegt dat de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld zijn aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn
afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en
wijzigingsmeldingen van de KOT. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en de ter zitting
gegeven aanvullende toelichting de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd.
Verder begrijpt de Commissie dat belanghebbende de noodzaak voelt om haar
persoonlijk dossier in handen te krijgen en adviseert zij UHT om zich zoveel mogelijk in
te spannen om het persoonlijk dossier aan belanghebbende te verstrekken.
Tegelijkertijd is de Commissie van mening dat het niet hebben van het volledige
persoonlijk dossier belanghebbende niet in de weg stond om op basis van het
bezwaardossier inzicht te krijgen in hoe het compensatiebedrag tot stand is gekomen en – zo nodig – verweer te voeren.

Afwijzing van compensatie voor toeslagjaren 2008, 2010, 2011, 2013 (augustus tot en met december) en 2014 tot en met 2019)

Belanghebbende stelt dat ten onrechte de compensatie voor deze toeslagjaren is afgewezen. Meer specifiek stelt belanghebbende ten aanzien van 2013 dat het hele jaar opvang is genoten. Zij heeft destijds bewijsstukken overgelegd voor januari tot en met juli 2013, maar voor de resterende maanden heeft zij nooit informatieverzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) ontvangen. Ten aanzien van 2014 stelt belanghebbende primair dat compensatie voor dit hele jaar moet worden toegekend en subsidiair stelt zij dat in ieder geval recht op compensatie bestaat tot 15 maart 2014. Vanaf deze datum stond de kinderopvang locatie niet meer geregistreerd in het LRKP. Daarnaast voert belanghebbende aan dat zij vanwege de problemen door de onterechte terugvorderingen geen KOT ontving in de jaren 2015 tot en met 2019. Daarnaast was sprake van een zachte stop in 2015 en een harde stop in 2016. In 2016 heeft belanghebbende opnieuw geprobeerd KOT aan te vragen, maar deze aanvraag werd afgewezen.

De Commissie is van oordeel dat UHT zowel in de bestreden beschikkingen als in de
schriftelijke reactie voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van
institutioneel vooringenomen handelen in de jaren 2008 (mei tot en met december),
2010, 2011, 2013 (augustus tot en met december) en 2014 tot en met 2016.
Voor toeslagjaar 2008 is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de maanden mei tot en met december kinderopvang heeft afgenomen.

Ten aanzien van de jaren 2010 en 2011 heeft UHT zich terecht op het standpunt gesteld dat de KOT neerwaarts is bijgesteld aan de hand van de gegevens die belanghebbende of de kinderopvanginstelling heeft verstrekt. Uit deze omstandigheden en hetgeen verder in het dossier is opgenomen blijkt dat uitsluitend sprake is geweest van verwerking van gegevens conform de wet- en regelgeving. Gelet hierop is geen sprake van vooringenomen handelen dan wel hardheid.

Ten aanzien van de maanden augustus tot en met december van 2013 overweegt de
Commissie dat er diverse keren verzoeken om informatie zijn verstuurd naar
belanghebbende om zo het recht op KOT te kunnen vaststellen. Belanghebbende betwist dat zij deze informatieverzoeken heeft ontvangen, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de maanden augustus tot en met december opvang heeft afgenomen. De enkele stelling van belanghebbende dat het onlogisch zou zijn dat zij deze maanden geen opvang had, omdat de rest van het jaar 2013 en in 2014 wél opvang is genoten acht de Commissie onvoldoende onderbouwd.

Met betrekking tot toeslagjaar 2014 overweegt de Commissie dat de tijdlijn van dit jaar niet geheel duidelijk is, maar dat UHT op grond van het dossier voldoende heeft
onderbouwd dat er te weinig aanknopingspunten zijn om te kunnen vaststellen dat
belanghebbende in 2014 voldeed aan de voorwaarden om voor KOT in aanmerking te
komen. Het is de Commissie niet gebleken dat belanghebbende destijds bewijsstukken
aan de Belastingdienst heeft overgelegd. Ook staan er in de KOI-viewer geen
opvanggegevens vermeld.

Voor zover belanghebbende betoogt dat zij compensatie moet krijgen over 2015 en 2016 omdat in deze jaren sprake was van een zachte / harde stop, overweegt de Commissie dat UHT op grond van het dossier terecht heeft gesteld dat er vanaf 2015 geen KOT meer is uitgekeerd. Belanghebbende heeft van 2015 tot en met 2019 geen kinderopvang afgenomen en daarom bestaat evident geen recht op KOT. Wellicht ten overvloede wijst de Commissie er op dat – indien belanghebbende van mening is dat zij in aanmerking komt voor aanvullende werkelijke schadevergoeding – zij hiertoe een verzoek kan indienen bij CWS.

Berekening compensatiebedrag voor de jaren 2008 (januari tot en met april), 2009, 2012 en 2013 (januari tot en met juli)

Niet terugbetaalde/verrekende KOT in 2013 (component g)

Belanghebbende stelt dat component g voor toeslagjaar 2013 niet klopt in de
compensatieberekening. In deze berekening is een bedrag van € 13.171 genoemd, maar in het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) staat dat er een bedrag van € 12.774 openstond. Er moet dan ook worden uitgegaan van dit laatste bedrag.

Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT met haar aanvullende reactie van 17 november 2023 voldoende toegelicht hoe het bedrag van € 13.171 tot stand is gekomen. Er bestaat voor de Commissie geen aanleiding om aan de juistheid van deze
toelichting te twijfelen.

Startdatum immateriële schadevergoeding (component n)

Belanghebbende stelt dat – vanwege het ontbreken van de onderliggende stukken – het niet mogelijk is om na te gaan of het klopt dat 1 april 2011 als startdatum voor de
berekening van de immateriële schadevergoeding wordt gehanteerd.

Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend geldt op grond
van artikel 2.3, lid 4, van de Wht dat deze vergoeding gelijk is aan € 500 voor ieder
halfjaar dat is verstreken vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de
definitieve compensatiebeschikking.

In haar schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de wet. Het beleid is om als startdatum van de immateriële
schadevergoeding de datum van de eerste neerwaartse correctiebeschikking of de
melding harde/zachte stop in TVS te hanteren mits deze datum vóór de datum van de
eerste neerwaartse correctie ligt. Zoals UHT zelf ook benoemt, heeft de Commissie
eerder geoordeeld dat er situaties zijn waarbij de startdatum van de immateriële
schadevergoeding eerder ligt dan de eerste neerwaartse correctiebeschikking. In het
dossier kunnen stukken zitten die de conclusie rechtvaardigen dat de ouder op een
eerder moment stress heeft ervaren met betrekking tot een (aanstaande) neerwaartse correctie. Een (reguliere) baliebrief of vraagbrief betekent echter niet dat de startdatum van de immateriële schadevergoeding eerder dient te worden vastgesteld dan de eerste neerwaartse correctie. In de onderhavige zaak heeft UHT gewezen op de brief met dagtekening 24 december neerwaartse correctie. In deze brief staat dat er herhaalde verzoeken om informatie naar belanghebbende zijn verstuurd, maar kopieën van deze uitvraagbrieven zijn niet gevonden. UHT kan zich er daarom in vinden om in dit geval af te wijken van bovenstaand beleid in het voordeel van belanghebbende.

De Commissie onderschrijft dit standpunt en adviseert UHT om het besluit met kenmerk UHT-DC I te herroepen en om de startdatum van de immateriële schadevergoeding vast te stellen op 24 december 2010. Nu het besluit op dit onderdeel wordt herroepen, geldt als einddatum die van de beslissing op bezwaar.

Rentevergoeding gemiste KOT(component o)

Belanghebbende stelt dat evenmin is na te gaan of de rentevergoeding gemiste KOT
goed is berekend nu zij niet beschikt over de onderliggende stukken.

In haar schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat er voor de jaren 2008, 2009,
2012 en 2013 is uitgegaan van een verkeerde startdatum. De juiste startdata – in het
voordeel van belanghebbende – zouden volgens UHT als volgt luiden:

  • 2008: 7 oktober 2011;
  • 2009: 20 april 2011;
  • 2012: 30 december 2017;
  • 2013: 5 januari 2018.

De Commissie onderschrijft dit standpunt van UHT niet. Ingevolge artikel 27 Awir is de
startdatum voor de berekening van de vergoeding voor rente gemiste KOT, 1 juli van
het jaar volgend op het betreffende toeslagjaar.

De Commissie adviseert UHT het besluit met kenmerk UHT-DC I op dit punt te
herroepen en in de beslissing op bezwaar van de juiste data uit te gaan.

Aanvullende vergoeding van 1 procent (component p)

De Commissie merkt op dat de gemaakte compensatieberekening door wijzigingen van de overige componenten doorwerken in component n van de berekening (aanvullende vergoeding van 1 procent). De Commissie adviseert UHT om bij het nemen van de beslissing op bezwaar deze wijziging ook door te voeren.

Opzet/Grove Schuld (hierna O/GS) voor de jaren 2013 en 2014

Belanghebbende meent dat het totaalbedrag dat zij heeft moeten terugbetalen over 2013 en 2014 hoger is geweest dan € 29.934. Daarom dient de tegemoetkoming O/GS ook hoger te zijn.

In haar schriftelijke reactie heeft UHT zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende voor 2013 (augustus tot en met december) en 2014 recht heeft op een tegemoetkoming vanwege O/GS. Er is tegemoetgekomen over de volledige toeslagjaren. Hierbij is UHT ervan uitgegaan dat belanghebbende in totaal € 29.934 aan KOT moest terugbetalen. Op basis hiervan heeft UHT beslist dat belanghebbende € 8.981 (30 procent van € 29.934) aan O/GS tegemoetkoming krijgt.

De Commissie is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van deze
berekening van UHT te twijfelen. Bovendien heeft belanghebbende niet onderbouwd dat zij over de jaren 2013 en 2014 een hoger bedrag heeft moeten terugbetalen. Verder wijst de Commissie erop dat UHT ten voordele van belanghebbende heeft besloten om in het voordeel van belanghebbende de O/GS tegemoetkoming over heel 2013 te rekenen, terwijl zij eigenlijk uitsluitend over de periode van augustus tot en met december van 2013 recht had op deze tegemoetkoming.

Equality of arms

Belanghebbende stelt dat, nu zij niet over dezelfde stukken beschikt als UHT, het equality of arms beginsel is geschonden.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie
gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van het bezwaardossier ontvangen. De door de gemachtigde in dit verband ingediende bezwaren treffen dan ook geen doel.

Beslagvrije voet

Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de jaren 2008,
2010, 2011 en 2013 tot en met 2016 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet terwijl de gegevens hiervoor wel bij B/T voorhanden waren. Zo hadden zij de inkomensgegevens van belanghebbende en was vanwege de verleende huurtoeslag ook op de hoogte van de huurprijs en de huurtoeslag die zij ontving. Vanwege de verleende zorgtoeslag was B/T ook op de hoogte van de wettelijk vastgestelde premie voor de basisverzekering in de hiervoor genoemde jaren. B/T
beschikte dus in deze jaren over alle benodigde gegevens om de beslagvrije voet te
berekenen en toe te passen.

Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de jaren 2008,
2010, 2011 en 2013 tot en met 2016 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet terwijl de gegevens hiervoor wel bij B/T voorhanden waren. Zo hadden zij de inkomensgegevens van belanghebbende en was vanwege de verleende huurtoeslag ook op de hoogte van de huurprijs en de huurtoeslag die zij ontving. Vanwege de verleende zorgtoeslag was B/T ook op de hoogte van de wettelijk vastgestelde premie voor de basisverzekering in de hiervoor genoemde jaren. B/T
beschikte dus in deze jaren over alle benodigde gegevens om de beslagvrije voet te
berekenen en toe te passen.

Proceskostenvergoeding

Nu de beschikking met kenmerk UHT-DC I op onderdelen wordt herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand ter zake van dat bezwaar te
vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaren tegen het besluit met
kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, namelijk ten aanzien van:

  • de ingangsdatum van de immateriële schadevergoeding; en
  • de ingangsdatum van de rentevergoeding gemiste KOT. Voorts adviseert de Commissie alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.

Voor het overige adviseert de Commissie de bezwaren ongegrond te verklaren.

Verder bestaat aanleiding om een proceskostenvergoeding voor de onderhavige
bezwaarprocedure tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter