Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11108

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten:

  • 6 oktober 2022 (UHT-DC I A)
  • 6 oktober 2022 (UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 12 juli 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2011.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 22 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009, 2010 en 2011.
  • UHT heeft bij beschikking van 17 juli 2021 (UHT-B DMB2) aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. Dit
    bedrag is vervolgens aan haar uitbetaald.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 5 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij beschikkingen d.d. 6 oktober 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de
    jaren 2009 tot en met 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 8 november 2022, ingekomen op 9 november
    2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 19 december 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 24 mei 2024, ingekomen op dezelfde dag, het
    bezwaarschrift aangevuld.
  • Op 12 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie constateert dat het bezwaarschrift blijkens de aanhef betrekking heeft op de beschikking van 6 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, maar dat het
bezwaarschrift inhoudelijk ook is gericht tegen de beschikking van 6 oktober 2022 met
kenmerk UHT-DC-I A. In de schriftelijke reactie van UHT wordt eveneens inhoudelijk
ingegaan op de beide beschikkingen. De Commissie zal daarom het bezwaarschrift
opvatten als mede te zijn gericht tegen laatstgenoemde beschikking en derhalve tevens de vraag beantwoorden of UHT terecht het verzoek om compensatie wegens
vooringenomenheid of hardheid voor de jaren 2009 tot en met 2011 heeft afgewezen.

Met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2011 overweegt de Commissie dat voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wht in aanmerking komt de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T of
van bijzondere hardheid, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen. Toekenning van compensatie of tegemoetkoming blijft, ingevolge het bepaalde bij artikel 2.1, lid 2 van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in deze jaren, nu belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft de juistheid van dat standpunt op zichzelf niet bestreden. Uit de op het dossier betrekking hebbende stukken volgt immers dat belanghebbende zelf heeft verklaard dat de gastouder, in casu haar zus, niet over de benodigde diploma’s beschikte en niet was aangesloten bij een geregistreerd gastouderbureau. Dat van de zijde van de Belastingdienst toentertijd een rechtens relevante toezegging zou zijn gedaan, die thans zou verhinderen dat de onregelmatigheid aan belanghebbende kan worden toegerekend is niet aannemelijk geworden, reeds omdat van een bewuste standpuntbepaling van de zijde van de Belastingdienst op dit punt niet is gebleken.

UHT hanteert ter zake van hardheid een uitvoeringspraktijk waarbij aan bepaalde
vereisten moet zijn voldaan om tot hardheid van het stelsel te concluderen. Niet
gebleken is dat in dit geval aan die vereisten is voldaan. Belanghebbende komt voor de drie desbetreffende jaren dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Proceskosten
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en de bestreden
beschikkingen in stand kunnen blijven, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in deze bezwaarprocedure af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gericht tegen beide beschikkingen ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter