Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11086

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 31 augustus 2022 met de kenmerken: UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
en 21 november 2023 met kenmerk UHT-T OGS B

Hoorzitting: 21 januari 2025

Overdracht advies aan UHT: 29 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding af te
wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 31 augustus 2022 en de beschikking van 21 november 2023. Het gaat daarbij om de:

  • Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DC-I A;
  • Beschikking herbeoordeling KOT met kenmerk UHT-DH5;
  • Definitieve beschikking afwijzing tegemoetkoming Opzet/Grove Schuld (hierna:
    O/GS).

In de beschikkingen van 31 augustus 2022 heeft UHT belanghebbende laten weten dat
zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2014 vanwege vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Belanghebbende kan over deze jaren ook geen beroep doen op de
hardheidsregeling en heeft daarom geen recht op een tegemoetkoming.

In de beschikking van 21 november 2023 heeft UHT belanghebbende laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor een O/GS-tegemoetkoming met betrekking tot de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 augustus 2020 verzocht om een herbeoordeling van KOT over de jaren 2009 tot en met 2013. De persoonlijk zaaksbehandelaar heeft in overleg met belanghebbende de herbeoordeling aangepast naar de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 8 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 geen sprake
    geweest is van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
    Belanghebbende komt ook niet in aanmerking voor een Opzet/Grove Schuld
    (hierna: O/GS) tegemoetkoming.
  • UHT heeft belanghebbende met de twee bestreden beschikkingen van 31
    augustus 2022 laten weten dat zij over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014
    niet in aanmerking komt voor compensatie vanwege vooringenomen handelen van
    de B/T. Belanghebbende kan eveneens geen beroep doen op de
    hardheidsregeling.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 26 september 2022, ingekomen op 10 oktober
    2022, tegen deze twee beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. Op 30 april
    2024 heeft gemachtigde de gronden verder aangevuld.
  • UHT heeft met de beschikking van 21 november 2023 belanghebbende op de
    hoogte gebracht dat zij over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 niet in
    aanmerking kan komen voor een O/GS-tegemoetkoming.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 30 november 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
    Op 30 april 2024 heeft gemachtigde de gronden verder aangevuld.
  • UHT heeft op 23 augustus 2024 schriftelijk op de bezwaarschriften gereageerd.
  • Op 21 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende voert aan dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur.

De Commissie verstaat in zijn algemeenheid onder de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur in het bijzonder dat daaronder strijd valt met het
zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsvereiste, het gelijkheidsbeginsel en dat de
bestreden beschikkingen op basis van willekeur genomen zijn.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Door middel van de beschouwing en de bijhorende aanvullende producties zijn de bestreden beschikkingen voldoende onderbouwd. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de Commissie geen aanleiding om een schending van het gelijkheidsbeginsel of van het verbod van willekeur aan te nemen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Geen recht op compensatie
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT.

De Commissie stelt vast dat uit het ingestelde fraudeonderzoek van 15 september 2015 is gebleken dat de kinderen van belanghebbende, T.H.J. Wijnaldum en N.D.J. Markelo geen kinderopvang bij kindercentrum Marijtje Doets hebben afgenomen. Het
kindercentrum heeft op 19 mei 2015 aan B/T duidelijk gemaakt dat de kinderen van
belanghebbende geen gebruik hebben gemaakt van kinderopvang. De jaaropgave 2011 die belanghebbende naar B/T heeft gestuurd, is valselijk opgemaakt.

In aanvulling op het bovenstaande merkt de Commissie op dat belanghebbende in het
opgestelde ouderverhaal van de persoonlijk zaaksbehandelaar heeft verteld dat haar
kinderen tot 2006 naar de kinderopvang gingen. Vanaf 2006 werkte de ouder zelf als
gastouder en was de kinderopvang niet meer noodzakelijk omdat zij haar kinderen zelf
kon opvangen. In het opgetekende verhaal van belanghebbende benadrukt zij dat haar
kinderen vanaf 2009 niet meer naar de opvang zijn geweest. Gemachtigde heeft in het
aanvullende bezwaarschrift nog benadrukt dat belanghebbende vanaf 2007 een eigen
kinderopvang is begonnen zodat zij haar kinderen zelf heeft kunnen opvangen. Zij heeft vanaf 2007 dan ook geen KOT meer hoeven aan te vragen.

Bovendien stelt de Commissie vast dat belanghebbende tegen de nihil stellingen van de KOT over de jaren 2011 tot en met 2014 geen bezwaar heeft aangetekend. Gewezen kan worden op de volgende beschikkingen: 31 juli, 11 september, 30 september en 2 oktober 2015.

De Commissie trekt op grond van het voorgaande de conclusie dat belanghebbende over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 geen gekwalificeerde kinderopvang heeft
afgenomen. Belanghebbende heeft om die reden evident geen recht op KOT, zodat
vooringenomen handelen door B/T geen rol speelt.

De Commissie heeft met betrekking tot een beroep op de hardheidsregeling overwogen dat de KOT op de rekening van belanghebbende is overgemaakt en aan haar ten goede is gekomen. Uit het document Beheer Rekeningafspraak Gegevens (BRG) blijkt dat belanghebbende beschikte over de volgende rekeningnummers: rekeningnummer 1 en rekeningnummer 2. Uit de beschikkingen die zien op de toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2014 blijkt dat de KOT alleen op deze twee rekeningnummers is overgemaakt. De LIC-overzichten van deze jaren stemmen hiermee overeen.

De Commissie heeft, met een beroep op de hardheidsregeling, nog overwogen dat om
KOT aan te vragen, stop te zetten dan wel te wijzigen, de aanvrager met haar
persoonlijke DigiD-inloggegevens moet inloggen. Daarmee heeft B/T willen
bewerkstelligen dat alleen een rechthebbende op de toeslag een dergelijke aanvraag kan indienen. Een DigiD biedt immers een persoonsgebonden ingang naar een digitaal
portaal. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij haar inloggegevens in die tijd met
anderen heeft gedeeld. Hoewel de Commissie niet uitsluit dat belanghebbende dit te
goeder trouw heeft gedaan, is zij toch van mening dat het delen van DigiD-inloggegevens voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.

Overigens is het de Commissie uit de onderliggende stukken niet gebleken dat
belanghebbende tegen de toekenning van voorschotten KOT heeft geprotesteerd.
Belanghebbende maakte immers geen gebruik van betaalde kinderopvang. In een
dergelijke situatie mag van belanghebbende verwacht worden dat zij B/T hiervan op de hoogte zou brengen.

Resumerend meent de Commissie dat belanghebbende over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 geen recht heeft op KOT en dat ook niet heeft bestreden. Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans
onvoldoende, is gebleken dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit
beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Belanghebbende komt voor de eerdergenoemde jaren dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie is van oordeel dat de bezwaargronden geen doel treffen.

Tegemoetkoming vanwege een O/GS-kwalificatie
De Commissie stelt vast dat UHT op grond van artikel 2.6 van de Wht belanghebbende
een O/GS-tegemoetkoming kan toekennen indien haar geen persoonlijke
betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd
vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner bij het ontstaan van de terugvordering van de KOT.

De Commissie stelt vast dat over het jaar 2009 geen terugvordering is geweest van
onterecht ontvangen KOT en dat de kwalificatie O/GS niet speelt. Een O/GS tegemoetkoming is daarom niet aan de orde.

Met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2014 is het verzoek om een
betalingsregeling met de beschikking van 10 februari 2016 door B/T afgewezen. In de
beschikking wordt uitgelegd dat geen betalingsregeling wordt overeengekomen indien
belanghebbende door grove schuld een te hoge KOT is toegekend. Daarbij wordt onder grove schuld verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van
verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende
redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan KOT zou zijn toegekend.

De Commissie overweegt dat belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2014 geen kinderopvang heeft afgenomen en de KOT wel heeft geïncasseerd door deze op haar bankrekeningnummer te laten overmaken. Het ontstaan van deze hoge terugvorderingen is dan ook te wijten aan opzet of grove schuld van belanghebbende en daarom diende belanghebbende de volledige toeslagenschuld binnen 24 maanden terug te betalen. Met de beslissing op bezwaar van 28 juni 2016 is het bezwaar van belanghebbende tegen de beslissing van 10 februari 2016 ongegrond verklaard. De Commissie is daarom van oordeel dat deze bezwaargrond geen doel treft.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire beschikkingen te herroepen, is er geen
aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en het
verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter