Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11080

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 september 2022 met kenmerken UHT-DC-I A
en UHT-DH5 A

Hoorzitting: 18 juli 2024

Overdracht advies aan UHT: 22 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te
verklaren, het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A gegrond
te verklaren ten aanzien van het toeslagjaar 2012 en dit besluit op dit punt te
herroepen. Ook adviseert de Commissie om het verzoek om een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen van
27 september 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij
beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A aan belanghebbende
medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2012 en 2013 en dat zij over die toeslajaren ook geen recht heeft op compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2012. Op 29 juni 2022 heeft UHT met belanghebbende besproken dat het toeslagjaar 2013 ook mee moet worden genomen in de integrale beoordeling.
  • Bij brief van 30 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT is aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de lichte toets niet in aanmerking komt voor een bedrag van € 30.000, alsmede dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 28 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat ten aanzien van de toeslagjaren 2012 en 2013 geen sprake is
    geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 27 september 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen compensatie ontvangt voor de
    toeslagjaren 2012 en 2013.
  • Bij beschikking van 27 september 2022 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming
    wegens hardheid voor de toeslagjaren 2012 en 2013.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 3 november 2022, ingekomen op 7 november
    2022, bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen.
  • Bij e-mail van 14 juli 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 19
    juni 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet
    tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 30 augustus 2023, ingekomen op 31 augustus
    2023, de bezwaarschriften aangevuld.
  • UHT heeft op 19 december 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 18 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Op 29 juli 2024 heeft UHT naar aanleiding van de hoorzitting een aanvullende
    reactie ingediend.
  • Op 5 augustus 2024 heeft gemachtigde op de aanvullende reactie van UHT
    gereageerd. Op 6 augustus 2024 en 15 augustus 2024 is aan UHT om een reactie
    hierop verzocht. Tot op heden is geen reactie ontvangen van UHT.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compleetheid dossier en motivering besluiten
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de
bestreden beschikkingen van 27 september 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikkingen zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, SAS-overzichten, overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) en uitdraaien van meldingen. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen en delen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties met gemachtigde op 25 januari 2024 en 18 juli 2024 voldoende inzichtelijk zijn gemaakt en gemotiveerd. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de
Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft
belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 25 januari 2024 en 18 juli 2024 ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen en daarvan gebruik gemaakt om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Stopzetting KOT 2012
Belanghebbende heeft gesteld dat zij gedurende het gehele toeslagjaar 2012 gebruik
heeft gemaakt van betaalde kinderopvang en de KOT niet zelf heeft stopgezet. UHT
stelde in eerste instantie dat de terugvordering KOT over het toeslagjaar 2012 is
gebaseerd op wijzigingen in de KOT die door belanghebbende zijn doorgegeven op 18
juni 2013. Uit het bezwaardossier blijkt namelijk dat belanghebbende via het digitale
burgerportaal op 18 juni 2013 de KOT per 1 september 2012 zélf heeft stopgezet.
De bijstelling voor het jaar 2012 heeft dan ook plaatsgevonden conform deze stopzetting. Het doorvoeren van deze wijzigingen heeft plaatsgevonden aan de hand van het reguliere toeslagenproces en geeft in zoverre geen blijk van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht.

Echter, tijdens de hoorzitting van 18 juli 2024 en in de nadien ingediende nadere
schriftelijke reactie stelt UHT dat over het jaar 2012 de hardheidsregeling wél van
toepassing is op grond van de bijzondere omstandigheid dat KOT is teruggevorderd van belanghebbende, terwijl de KOT was uitbetaald aan de kinderopvanginstelling (hierna: KOI). Ook is dit bedrag hoger dan € 1.500 en staat het niet vast of de KOT aan
belanghebbende op een andere wijze ten goede is gekomen. De Commissie volgt dit
standpunt en adviseert UHT om conform het eigen standpunt het bezwaar op dit punt
gegrond te verklaren. Daarbij dient UHT een nieuwe correcte compensatieberekening op te stellen voor wat betreft het toeslagjaar 2012.

De toeslagjaren 2010 en 2011
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toeslagjaren 2010 en 2011 ook
moeten worden meegenomen in de herbeoordeling, omdat zij ook over deze toeslagjaren KOT had ontvangen.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2012 en 2013. UHT heeft in de schriftelijke reactie van 19
december 2023 aangegeven dat het verzoek voor herbeoordeling van de toeslagjaren
2010 en 2011 bij de persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB) wordt neergelegd. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikkingen de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om deze toeslagjaren op dit moment (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van (uit coulance) gedane toezegging van UHT om deze toeslagjaren, vanwege de bijzondere omstandigheden, voor te leggen aan de eerder genoemde PZB om als aanvullend verzoek in herbeoordeling te nemen. Tevens is tijdens de hoorzitting van 18 juli 2024 door gemachtigde bevestigd dat UHT de herbeoordeling van de toeslagjaren 2010 en 2011 in behandeling heeft. Nu deze werkwijze, in de opvatting van UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Het toeslagjaar 2013
Naar aanleiding van de hoorzitting op 18 juli 2024 heeft UHT het toeslagjaar 2013
opnieuw onderzocht. UHT concludeert dat belanghebbende geen (buitenschoolse) opvang heeft afgenomen in 2013. Gemachtigde stelt in haar nadere reactie dat belanghebbende enkel bekend is met de naam KindeRdam en dat zij ervan overtuigd is dat haar kinderen door deze kinderopvanginstelling werden opgevangen. UHT stelt daar tegenover dat uit het LIC-overzicht van 2013 blijkt dat belanghebbende geen opvang heeft genoten van deze instelling. De Commissie heeft geen aanwijzingen gevonden die tot een ander standpunt leiden en onderschrijft derhalve deze stelling. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Hardheid wegens niet toepassen beslagvrije voet
Belanghebbende voert aan dat zij op grond van hardheid in aanmerking komt voor een
compensatie van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de verrekeningen van de terugvordering over de toeslagjaren 2012 en 2013 met de nadien toegekende toeslagen (waaronder de toegekende KOT). B/T heeft bij deze verrekeningen geen rekening gehouden met de beslagvrije voet. De toeslagen (waaronder de toegekende KOT) zijn niet (volledig) aan belanghebbende uitbetaald, omdat de KOT-schulden over de toeslagjaren 2012 en 2013 hiermee zijn verrekend. De Commissie overweegt dat deze verrekeningen onderdeel zijn van de uitvoering die over de toeslagjaren 2012 en 2013 aan de KOT is gegeven.

Belanghebbende zal gezien het hierboven overwogene over het toeslagjaar 2012 een
compensatie ontvangen. In de berekening van het compensatiebedrag is het bedrag aan verrekeningen begrepen. De verrekeningen op zichzelf houden dus geen schadepost in.

Voor wat betreft het toeslagjaar 2013 overweegt de Commissie dat het verrekenen van
terechte terugvorderingen geen compensatie op grond van hardheid oplevert.

Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Daar komt bij dat in de nota naar aanleiding van het verslag van de wetsgeschiedenis wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).

Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden
met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet
meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.

Compensatie wegens hardheid door fraude door derden
Belanghebbende stelt dat zij slachtoffer is geworden van fraude door
kinderopvanginstelling KindeRdam en dat zij bij gebrek aan wetenschap geen
terugbetaling heeft ontvangen. Daarom komt zij in aanmerking voor compensatie wegens hardheid van het stelsel. De Commissie overweegt als volgt.

De Commissie is van oordeel dat als belanghebbende slachtoffer is geworden van een
“frauduleuze” derde en de KOT is uitbetaald aan deze derde, dit onder voorwaarden
aanleiding kan geven voor toepassing van de hardheidsregeling. In dat geval moet het
gaan om een bedrag van ten minste € 1.500, moet belanghebbende het slachtoffer zijn geworden van het handelen door die frauduleuze derde en moet duidelijk zijn dat de KOT niet ten goede aan belanghebbende is gekomen. Wanneer aannemelijk is dat de KOT wel ten goede is gekomen aan belanghebbende en niet aan een derde, leidt dit tot de constatering dat niet is voldaan aan tenminste één voorwaarde voor toepassing van het hardheidscriterium.

De Commissie volgt UHT in het standpunt dat in dit geval geen aanspraak bestaat op
compensatie vanwege fraude door derden. Het is immers niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het slachtoffer is geworden van het handelen van een frauduleuze derde. Nu aan tenminste één van de voorwaarden voor toepassing van de
hardheidsregeling bij fraude niet is voldaan, adviseert de Commissie UHT tot
ongegrondverklaring van deze bezwaargrond.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A gegrond te verklaren
    ten aanzien van het toeslagjaar 2012 op grond van hardheid van het stelsel
    wegens de ‘KOT naar KOI’-regeling, dit besluit op dit punt te herroepen, de
    compensatie opnieuw te berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee
    samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit
    advies en
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter