Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11071

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 september 2022 met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en UHT-DC I

Hoorzitting: 5 april 2024

Overdracht advies aan UHT: 6 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, dit besluit te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert UHT om de overige bezwaarschriften ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (de bestreden beschikkingen).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor de jaren 2006, 2007, 2008, 2010 en 2013 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Dit geldt ook voor de bestreden beschikkingen.

Procesverloop

  • Belanghebbende en haar bewindvoerder hebben op 4 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 18 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat voor de jaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015 voor de toepassing van een herstelregeling geen plaats is.
  • Bij brief van 26 mei 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende het compensatiebedrag van € 30.000,- toegekend.
  • Bij brief van 5 juli 2022 (UHT-VC I) heeft UHT aan belanghebbende een
    vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 84.846-.
  • Bij beschikking van 7 september 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een hardheidstegemoetkoming voor toeslagjaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 oktober 2022, ingekomen op 17 oktober 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Eveneens bij beschikking van 7 september 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat de compensatie voor de jaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015 is afgewezen.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 oktober 2022, ingekomen op 17 oktober 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Eveneens bij beschikking van 7 september 2022 ( UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende voor de toeslagjaren 2006, 2007, 2008, 2010 en 2013 een definitieve compensatie toegekend van € 85.159,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 oktober 2022, ingekomen op 17 oktober 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 24 januari 2024 een schriftelijke beschouwing ingediend.
  • Op 5 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich ten eerste gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaren 2006, 2007, 2008, 2010 en 2013 op de juiste wijze heeft berekend.

Gemachtigde stelt dat geen sprake is van equality of arms en dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zorgvuldig zijn genomen en onvoldoende zijn gemotiveerd. De Commissie overweegt in dit verband het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4, lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen. De Commissie is van mening dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 24 januari 2024 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid heeft gegeven. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee voldoende onderbouwd.

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als
gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component o. UHT heeft in haar beschouwing erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond. De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal ook leiden tot aanpassing van alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen met inachtneming van dit advies, en daarbij zal de einddatum van de vergoeding voor
immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen worden vastgesteld op de
datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Nu UHT en de Commissie het
bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden
beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens tot een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.

De Commissie ziet zich vervolgens gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015 af te wijzen.

De Commissie merkt op dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht compensatie kan worden toegekend aan een aanvrager van KOT die schade heeft geleden doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel. In het geval van belanghebbende is de KOT over 2009, 2011, 2012 en 2015 vastgesteld conform reguliere wijzigingen. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. Over 2014 is er sprake van evident geen recht. De Commissie is aldus van mening dat belanghebbende voor toeslagjaren 2009, 2011, 2012, 2014 en 2015 niet in aanmerking komt voor een compensatie.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om

  • Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) gegrond te verklaren ten aanzien van de gemiste rente en de einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te herroepen;
  • De overige bezwaarschriften ongegrond te verklaren;
  • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter