BAC 2022-11026
Publicatiedatum 11-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 15 november 2022 (UHT-DC I A)
- 15 november 2022 (UHT-DH5 A)
- 15 november 2022 (UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 12 juni 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en over toeslagjaar 2012 alsnog compensatie toe te kennen. Daarnaast adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2005 tot en met 2013. Aan belanghebbende is wel een O/GS-tegemoetkoming voor een bedrag van €5.482,- toegekend voor het jaar 2011.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 8 april 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). UHT heeft, op het verzoek van belanghebbende om ‘alle jaren’ te beoordelen, de jaren 2005 tot en met 2013 herbeoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 23 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 21 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij de bestreden beschikkingen aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2005 tot en met 2013, en dat zij wel recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming voor het jaar 2011.
- Gemachtigde heeft bij brief van 8 december 2022, ingekomen op dezelfde datum, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft het bezwaarschrift op 21 september 2023 aangevuld.
- UHT heeft op 8 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 12 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 18 en 19 juni 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 4 juli 2024 op gereageerd.
- Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.
Verzoek om persoonlijk dossier
Belanghebbende heeft verzocht om toezending van haar persoonlijk dossier, teneinde aanvullende gronden van bezwaar te kunnen indienen. Voor zover belanghebbende zich met dit verzoek op het standpunt stelt dat het bezwaardossier (mogelijk) onvolledig is, volgt de Commissie dit niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 5 februari 2024 toegezonden aan gemachtigde. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT
Belanghebbende verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de aan UHT op te
leggen gevolgen van het overschrijden van de voor UHT geldende (beslis)termijnen. Het gevolg van een termijnoverschrijding is dat belanghebbende mogelijk recht heeft op een dwangsom. Hiertoe kan belanghebbende UHT in gebreke stellen en in beroep gaan bij de rechter. De Commissie kan hier geen advies over uitbrengen, nu de door UHT gehanteerde termijnen van beslissen buiten het kader van haar taak valt als bedoeld in artikel 3 van de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen.
Artikel 19 Awir; onderzoeksplicht vooraf
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in strijd met het toen geldende artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) niet (tijdig) definitief heeft beslist over het recht op KOT in de betreffende toeslagjaren.
Verder betoogt belanghebbende, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting ten aanzien van artikel 16 Awir, dat B/T een onderzoeksplicht vooraf had, op basis van tastbare gegevens, of aanspraak bestond op KOT voordat een voorschot KOT werd toegekend. Het niet voldoen aan deze onderzoeksplicht komt voor rekening van B/T; terugvordering mag dan niet meer.
Voor zover belanghebbende hiermee betoogt dat sprake is van vooringenomen handelen door B/T overweegt de Commissie als volgt. De Commissie meent dat het niet vaststellen van definitieve beschikkingen binnen de termijn van artikel 19 van de Awir geen aanleiding is om vooringenomen handelen aan te nemen. Voor zover moet worden uitgegaan van een onderzoeksplicht voor B/T zoals door belanghebbende is betoogd, geldt hiervoor naar de Commissie meent hetzelfde; het niet hieraan voldoen is geen aanleiding om vooringenomen handelen aan te nemen.
Afbakening van de beoordeelde jaren
Belanghebbende voert aan dat onduidelijk is of alle relevante jaren zijn herbeoordeeld. De Commissie overweegt hierover als volgt.
In haar schriftelijke verzoek om een herbeoordeling heeft belanghebbende niet gespecificeerd welke jaren zij beoordeeld wenste te hebben. In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is voorts gekozen voor een beoordeling van alle relevante jaren, zo volgt uit het Informatie- en beoordelingsformulier. Volgens UHT zijn alle bij B/T bekende toeslagjaren herbeoordeeld, te weten de jaren 2005 tot en met 2013. Het is de Commissie niet gebleken dat enig jaar waarin belanghebbende aanvrager was van KOT niet is beoordeeld; al deze jaren zijn ook opgenomen in de tijdlijn in het Informatie- en beoordelingsformulier.
Afwijzing compensatie (beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)
KOT onjuist vastgesteld
Belanghebbende stelt ten aanzien van de jaren 2005 tot en met 2012 dat de aan haar toegekende KOT te laag is vastgesteld. Zij voert hierbij aan dat B/T destijds verkeerde berekeningen heeft gemaakt. Op de hoorzitting heeft belanghebbende naar voren gebracht dat zij in aanmerking wenst te komen voor een herziening via het samenloopteam.
De Commissie overweegt dat deze bezwaarprocedure ziet op herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Nu dit onderdeel van het bezwaar daarom buiten het bereik van deze procedure valt, zal de Commissie hierover niet inhoudelijk adviseren. Naar de Commissie meent ziet artikel 2.2 sub a van de Wht, waar belanghebbende naar verwijst, op de componenten van het compensatiebedrag en niet op herziening van de in het verleden vastgestelde KOT.
De Commissie adviseert UHT om belanghebbende nader te informeren over haar mogelijkheden tot herziening bij Toeslagen Regulier, via het samenloopteam (genoemd in paragraaf 3.5.3 van het Handboek Integrale Beoordeling – Vaktechniek versie 3.6).
Toeslagjaar 2012
Belanghebbende stelt dat haar ten onrechte geen compensatie is toegekend over toeslagjaar 2012.
Tussen partijen is niet in geschil dat B/T jegens belanghebbende vooringenomen heeft gehandeld over toeslagjaar 2012. In beginsel komt belanghebbende daarom in aanmerking voor compensatie. UHT stelt zich echter op het standpunt dat compensatie achterwege blijft op grond van artikel 2.1, tweede lid van de Wht: er is sprake van ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn. Daartoe voert UHT aan dat belanghebbende in 2012 evident geen recht had op KOT, omdat zij geen opvang heeft afgenomen in dat jaar. Dit volgt volgens UHT uit het feit dat belanghebbende dit (via een kantoorgenote van gemachtigde) heeft verklaard aan haar persoonlijk zaakbehandelaar. Daarnaast voert UHT hierbij aan dat de kinderopvanginstelling en belanghebbende zelf geen informatie hebben aangeleverd over opvang in 2012, terwijl dit over 2010 en 2011 wel zo was.
De Commissie overweegt dat de bewijslast dat sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn op UHT rust. De Commissie wijst in dit verband ook op het Handboek Integrale Beoordeling – Vaktechniek van UHT, waarin staat: “Als je evident geen recht op KOT stelt moet je zeker weten dat er geen opvang is geweest over die periode (…)”.
Naar de Commissie meent heeft UHT haar stelling dat sprake is van ernstige onregelmatigheden onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op het feit dat geen formeel oudergesprek heeft plaatsgevonden, en de verklaring van belanghebbende ter zitting dat zij wel het gehele jaar 2012 opvang heeft afgenomen, mag UHT naar de Commissie meent voor de vaststelling dat geen opvang heeft plaatsgevonden niet afgaan op hetgeen belanghebbende (via een kantoorgenote van gemachtigde) aan haar persoonlijk zaakbehandelaar zou hebben verklaard. Daarnaast heeft UHT aangeven dat de kinderopvanginstelling niet verplicht was om opvanggegevens aan B/T door te geven, zodat ook uit de ontbrekende KOT-contra informatie niet geconcludeerd kan worden dat geen opvang is afgenomen. Dat belanghebbende zelf geen gegevens heeft aangeleverd over de door haar afgenomen opvang in 2012 is niet verwijtbaar nu hierom ook niet (aantoonbaar) is verzocht; het vooringenomen handelen van B/T over dit jaar is nu juist gelegen in het feit dat belanghebbende onvoldoende de kans heeft gekregen om haar recht op KOT aan te tonen. In de systemen van B/T zijn immers geen uitvraagbrieven terug te vinden.
Van een situatie waarin compensatie achterwege blijft, als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid van de Wht, is aldus onvoldoende gebleken. De Commissie adviseert UHT daarom om belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen voor toeslagjaar 2012 op grond van vooringenomen handelen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wht. Het bezwaar is op dit punt gegrond.
Over het standpunt van belanghebbende dat haar een O/GS-tegemoetkoming toekomt over het jaar 2012 merkt de Commissie op dat deze tegemoetkoming achterwege blijft wanneer reeds compensatie op grond van vooringenomenheid wordt toegekend (artikel 2.6, vierde lid van de Wht). Indien UHT in afwijking van het voorgaande geen compensatie toekent over het jaar 2012, adviseert de Commissie UHT om het recht op O/GS-tegemoetkoming over 2012 te heroverwegen en nader te motiveren. Immers is vastgesteld dat voor 2012 sprake was van een O/GS-kwalificatie (productie 54). Indien UHT zich op het standpunt stelt dat deze O/GS-kwalificatie terecht is, dient dat volgens het Handboek Integrale Beoordeling – Vaktechniek van UHT te worden beoordeeld en gemotiveerd.
De Commissie wijst er ter voorlichting aan belanghebbende op dat het alsnog toekennen van compensatie of een tegemoetkoming over 2012 niet tot uitkering van een aanvullend bedrag aan belanghebbende leidt als het totaalbedrag onder het al toegekende en uitbetaalde bedrag van € 30.000,- blijft.
Sprake van toezicht / discriminatie
Belanghebbende voert aan dat zij waarschijnlijk voor lange duur in een toezichtsysteem stond opgenomen, zonder dat zij op de hoogte was gesteld dat zij als risicovol stond aangemerkt. Met het onder toezicht stellen werd belanghebbende gediscrimineerd, nu hiervoor geen andere aanleiding was dan haar buitenlandse achternaam.
De Commissie overweegt dat zij in het kader van de hersteloperatie toeslagen niet
de bevoegdheid heeft om te beoordelen of in het geval van een belanghebbende sprake is geweest van discriminatie. De compensatiebeschikking gaat namelijk uit van forfaitaire bedragen en houdt geen rekening met individuele omstandigheden. Bij de Commissie Werkelijke Schade worden deze individuele omstandigheden wel meegewogen en kan er een vergoeding worden toegekend voor ervaren discriminatie.
Voor aanvullende schadevergoeding naar CWS
De Commissie merkt op dat deze bezwaarschriftprocedure geen betrekking heeft op de vergoeding van werkelijke schade. Als belanghebbende meent dat zij meer schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.6 lid 3 Wht. Dit kan online via https://www.werkelijkeschade.nl/ tot 1 januari 2025.
Proceskostenvergoeding
Nu de primaire besluiten naar de mening van de Commissie dienen te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar tegen de beschikkingen van 15 november 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A gedeeltelijk gegrond te verklaren en deze besluiten te herroepen;
- alsnog compensatie toe te kennen over toeslagjaar 2012;
- belanghebbende nader te informeren met betrekking tot de mogelijkheid tot herziening van haar recht op KOT via het samenloopteam van Toeslagen Regulier;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter