Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11025

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 11 augustus 2022, met kenmerk UHT-DC I

Hoorzitting: 4 juni 2024

Overdracht advies aan UHT: 14 juni 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende
ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend tot een bedrag van € 30.000 voor de jaren 2012 tot en met 2014.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT over de jaren 2010 tot en met 2013. In overleg met belanghebbende is de
    herbeoordeling aangepast naar de jaren 2012 tot en met 2014.
  • In de beschikking van 17 juli 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij, in tegenstelling tot de eerdere beschikking van 26 april 2021, wel in
    aanmerking komt voor compensatie tot € 30.000.
  • Op 11 februari 2022 heeft belanghebbende UHT in gebreke gesteld vanwege het
    niet tijdig beslissen op haar verzoek tot een herbeoordeling. Op 14 april 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het uitblijven van een beslissing. Op 26 juli 2022 heeft de rechtbank UHT opgedragen om binnen twee weken alsnog te beslissen onder verbeurte van een dwangsom.
  • UHT heeft met de beschikking van 11 augustus 2022 (hierna: de bestreden
    beschikking) aan belanghebbende medegedeeld dat uit de herbeoordeling van de
    KOT over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 volgt dat zij recht heeft op
    compensatie. De hoogte van het compensatiebedrag bedraagt € 23.456 zodat de
    definitieve compensatie € 30.000 bedraagt.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 augustus 2022, ingekomen op 29 augustus
    2022, tegen het bestreden besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 6 november 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 4 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies is behandeld door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie zal allereerst ingaan op de bezwaren van belanghebbende die betrekking hebben op het persoonlijk dossier, geen brief vooraankondiging om zienswijze kenbaar te maken en schending van het beginsel “equality of arms”.

Het persoonlijk dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar persoonlijk dossier en volledig
dossier. Op grond van het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) moet het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen de op de zaak
betrekking hebbende stukken, waaronder de LIC-overzichten van de toeslagjaren 2012
tot en met 2014, in ieder geval aan gemachtigde ter beschikking stellen. De Commissie
stelt vast dat gemachtigde op 29 januari 2024 in het bezit is gesteld van alle op de zaak
betrekking hebbende stukken. Het persoonlijke dossier van belanghebbende valt daar
niet onder. Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.

Geen brief vooraankondiging om zienswijze kenbaar te maken
Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Schending van het beginsel “equality of arms”
Belanghebbende voert aan dat het persoonlijk dossier dan wel het volledige dossier niet is verstrekt en dat UHT daardoor in strijd met het beginsel van “equality of arms” in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft gehandeld. Belanghebbende is in haar processuele belangen geschaad.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie van UHT met de bijbehorende producties is op 29 januari 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van “equality of arms” geschonden zou zijn. Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

De Commissie ziet zich verder gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie, zoals dat in de compensatieberekening is opgenomen, op de juiste wijze heeft berekend.

Inzichtelijke motivering van de compensatieberekening
Belanghebbende betoogt dat de compensatieberekening niet inzichtelijk is gemotiveerd en dat niet kan worden gecontroleerd of de vergoeding voor de immateriële schade juist is vastgesteld. Deze vergoeding dient door te lopen tot en met de datum van de beslissing op bezwaar. UHT meent dat met de schriftelijke reactie van 6 november 2023 met verwijzing naar de diverse producties van het bezwaardossier voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe aan de bedragen in de compensatieberekening is gekomen. De rentevergoeding gemiste KOT is over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 onjuist vastgesteld en dient dan ook aangepast te worden. Hierdoor loopt de vergoeding voor immateriële schade door tot en met de datum van de beslissing op bezwaar. Voor de startdatum van de vergoeding voor de immateriële schade dient uitgegaan te worden van de stopbrief van 19 februari 2014.

In afdeling 2.1 van de Wht zijn regels opgenomen rond de compensatie en
tegemoetkomingen gedupeerde aanvrager van KOT. In artikel 2.2 van de Wht is bepaald uit welke componenten compensatie zou kunnen bestaan.

De Commissie is van oordeel dat ter motivering van de bestreden beschikking van 11
augustus 2022 gewezen kan worden op het bezwaardossier en de schriftelijke reactie van UHT. In het besluit wordt uitgelegd dat het compensatiebedrag bestaat uit meer
compensatieonderdelen die allen zijn te herleiden tot de stukken in het bezwaardossier. Het overzicht is weliswaar vrij technisch, schematisch en summier, maar in het dossier zit ook een toelichting op de rubrieken uit dat overzicht. Deze rubrieken vinden hun grondslag in artikel 2.2, onder a tot en met g, van de Wht.

In het bezwaardossier zijn voorschotbeschikkingen, definitieve vaststellingen van de
KOT, SAS- en LIC-overzichten opgenomen waardoor alle componenten a tot en met r zijn te verklaren. De Commissie kan UHT, gelet op het vorenstaande, dan ook volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggend onderzoek.

Toeslagjaar 2013
Ter zitting heeft gemachtigde naar voren gebracht dat component d in de
compensatieberekening vastgesteld dient te worden op € 340 en dat belanghebbende
over het gehele jaar kinderopvang heeft gehad. Dat belanghebbende op 22 februari 2013 de KOT vanaf 1 april 2013 heeft ingetrokken klopt niet en is niet te controleren. In reactie hierop heeft UHT duidelijk gemaakt dat de heffingsrente in component d van de compensatieberekening wordt weergegeven en dat de invorderingsrente in component i terugkomt. Het gaat hier om twee verschillende soorten rentebegrippen. Component d is juist vastgesteld op € 305. Belanghebbende heeft de KOT op 22 februari 2013 digitaal middels DigiD zelf stopgezet en B/T mocht van deze melding uitgaan.

De Commissie kan zich vinden in de uitleg van UHT dat de heffingsrente en
invorderingsrente twee verschillende begrippen zijn die in de compensatieberekening tot uitdrukking worden gebracht. De heffingsrente wordt tot uitdrukking gebracht in
component d en de invorderingsrente in component i van de berekening. Daarbij is de
heffingsrente de rente die belanghebbende heeft moeten terugbetalen over het bedrag dat zij eerder heeft moeten terugbetalen of niet heeft gehad. De invorderingsrente maakt onderdeel uit van de betaalde kosten en rente en is de rente die belanghebbende moet betalen omdat in termijnen wordt terugbetaald.

De Commissie kan zich verenigen met de vaststelling van de heffingsrente op € 305 zoals dat is opgenomen onder component d van de compensatieberekening. Uit de beschikking van 13 november 2015 in combinatie met het SAS-overzicht van 2013 volgt dat het hierbij gaat om het eerder genoemde bedrag aan heffingsrente. Uit het LIC-overzicht blijkt dat de invorderingsrente € 340 bedraagt zoals dat is opgenomen onder component i. Het gaat hier om de invorderingsrente en kosten van in totaal € 781. Deze bezwaargrond treft gelet op het voorgaande geen doel.

Met betrekking tot de stopzetting van de KOT vanaf 1 april 2013 merkt de Commissie op dat uit de melding van 22 februari 2013 genoegzaam is gebleken dat belanghebbende de KOT vanaf 1 april 2013 heeft stopgezet. De stopzetting is gevolgd door de voorschotbeschikking van 21 maart 2013 waarin is opgenomen dat de KOT tot en met 31 maart 2013 is bepaald op € 5.589. In de beschikking komt verder naar voren dat alle wijzigingen tot en met 2 maart 2013 zijn verwerkt. De wijziging dat de toeslag wordt beëindigd is daarbij meegenomen. Bovendien heeft B/T ten aanzien van de KOT 2013 op 15 februari 2013 de volgende bedragen voor het laatst op het rekeningnummer van belanghebbende overgemaakt: € 3.511 en € 2.078. Het is de Commissie dan ook uit de onderliggende stukken niet gebleken dat belanghebbende over het gehele jaar 2013 kinderopvang heeft gekregen. Dat belanghebbende over het gehele jaar recht zou hebben op KOT kan de Commissie dan ook niet volgen. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Rentevergoeding over gemiste KOT
UHT heeft de rentevergoeding over gemiste KOT opnieuw berekend en is daarbij
uitgegaan van het volgend wettelijk kader։ Ingevolge artikel 2.2, onder g, in samenhang gelezen met artikel 2.3, lid 7 van de Wht wordt over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 dient deze vergoeding aangepast te worden naar de volgende bedragen: € 325, € 1.814 en € 1.036.

De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat uit de renteberekeningen van de
toeslagjaren 2012 tot en met 2014 volgt dat deze onjuist zijn berekend, en moeten
worden aangepast. Door deze aanpassing van deze vergoeding is het bezwaar deels
gegrond.

Vergoeding voor de immateriële schade
In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald dat voor de startdatum van de
vergoeding van de immateriële schade uitgegaan dient te worden van de eerste
neerwaartse correctiebeschikking. De Commissie kan zich verenigen met het standpunt van UHT om uit te gaan van de startdatum 19 februari 2014 (de datum van de eerste stopbrief). Doordat het bezwaarschrift van belanghebbende gegrond wordt verklaard, loopt de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade door tot de datum van de beslissing op bezwaar. Door aanpassing van de rentevergoeding gemiste KOT en verhoging van de vergoeding voor immateriële schade zal dat ook tot aanpassing van de aanvullende 1% vergoeding leiden.

Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van
twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor
twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding
per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • Het bezwaar tegen de beschikking van 11 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I
    deels gegrond te verklaren met dien verstande dat de compensatieberekening
    voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 zal worden aangepast voor de
    rentevergoeding over gemiste KOT naar: € 325, € 1.814 en € 1.036. Voor de
    vergoeding voor de immateriële schade als einddatum de dagtekening van de
    beslissing op bezwaar te hanteren. Ten gevolge van deze aanpassingen ook de
    aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw te berekenen;
  • Een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
    bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter