Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10983

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 26 augustus 2022 (UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A)

Hoorzitting: 1 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 29 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT
genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). [Gemachtigde] heeft zich gedurende de bezwaarprocedure gesteld als gemachtigde van belanghebbende.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2013 tot en met 2019.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 1 april 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018
    en 2019. In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is in de herbeoordeling
    ook toeslagjaar 2013 betrokken.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 2 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren 2013 tot en met 2019 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid vanwege bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC-I A aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie
    op grond van de compensatieregeling over de toeslagjaren 2013, 2014, 2015,
    2016, 2017, 2018 en 2019. Belanghebbende is over deze jaren door de B/T niet
    vooringenomen behandeld.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DH5 A aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie
    op grond van de compensatieregeling over de toeslagjaren 2013, 2014, 2015,
  • Belanghebbende kan over deze jaren geen beroep doen op de
    hardheidsregeling. Ook is de kwalificatie Opzet/Grove Schuld (hierna: O/GS) niet
    van toepassing waardoor belanghebbende geen recht heeft op een O/GS
    tegemoetkoming.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DH A aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie
    op grond van de compensatieregeling over de toeslagjaren 2017, 2018 en 2019.
    Volgens UHT is er over die jaren geen sprake van vooringenomenheid, hardheid
    en een onterechte O/GS-kwalificatie.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 4 oktober 2022, ingekomen op 7 oktober
    2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 23 april 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 1 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen over de toeslagjaren 2013 tot en met 2019.

Belanghebbende stelt dat zij wel in aanmerking komt voor compensatie. Zij heeft in het toeslagjaar 2018 wel meer dan € 1.500 moeten terugbetalen, zoals volgens haar uit de lichte toets bleek. Belanghebbende deelt mee dat zij meer dan € 300 per maand heeft moeten aflossen op haar schuld. Haar verzoek om een lichtere betalingsregeling is niet gehonoreerd.

Vooringenomenheid
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2013 tot en met 2019
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst Toeslagen (hierna: B/T) dan wel van hardheid van het stelsel. De Commissie merkt
daarbij op dat over de toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2016 geen neerwaartse
bijstellingen van de KOT hebben plaatsgevonden. Er zijn evenmin aanwijzingen dat de
KOT niet volgens aanvraag, wijzigingen en inkomen is vastgesteld. Met betrekking tot
toeslagjaar 2017 merkt de Commissie op dat de KOT met ingang van 1 mei 2017 door
belanghebbende is stopgezet omdat haar oudste kind de leeftijd van vier jaar bereikte en niet langer voor dagopvang in aanmerking kwam. De KOT is als gevolg daarvan
aangepast van € 16.376 naar € 5.517. De tweede neerwaartse aanpassing was het
gevolg van een verhoging van het gezamenlijk toetsingsinkomen van € 2.479 naar €
26.277. Het gaat daarmee om reguliere wijzigingen van de KOT die niet duiden op
vooringenomenheid. Dat geldt ook voor de neerwaartse bijstellingen over het toeslagjaar 2018 en 2019, waarbij het gezamenlijk toetsingsinkomen werd verhoogd van € 26.739 naar € 32.198 respectievelijk van € 27.573 naar € 33.202. De genoemde bijstellingen geven evenmin aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.

De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Ten aanzien van de regeling O/GS
Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde meegedeeld dat belanghebbende verzocht heeft om een lagere betalingsregeling voor het toeslagjaar 2017, maar dat dit verzoek door B/T niet is ingewilligd. Er is daarom sprake van een weigering van een nieuwe persoonlijke betalingsregeling door B/T, wat volgens hem aanleiding zou moeten geven tot een O/GS-tegemoetkoming voor belanghebbende.

De Commissie overweegt dat B/T, naar aanleiding van het verzoek om een
betalingsregeling door belanghebbende, een bedrag van € 312 heeft aangeboden als
persoonlijke betalingsregeling. In haar bezwaarschrift van 26 november 2017 heeft
belanghebbende vervolgens verzocht om verlaging van het maandtermijnbedrag. Dit
verzoek om verlaging is door B/T niet ingewilligd. De Commissie merkt echter op dat het niet inwilligen van een verzoek om verlaging van het maandtermijnbedrag niet
gelijkgesteld kan worden aan een weigering van een persoonlijke betalingsregeling. Het voorstel van B/T tot een betalingsregeling van € 312 blijft immers staan, waardoor van een daadwerkelijke weigering geen sprake is. Op basis van artikel 2.6 van de Wht is in een dergelijke situatie geen sprake van een recht op een O/GS-tegemoetkoming. Het wel of niet beschikbaar zijn van de gegevens uit de KOI-viewer heeft geen invloed op het vaststaande gegeven dat er geen initiële betalingsregeling door B/T is geweigerd.

De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Verrekening van de terugvordering met de KOT en de beslagvrije voet
Het is voor belanghebbende niet duidelijk waarop de B/T zijn bevoegdheid om toeslagen met elkaar te verrekenen heeft gebaseerd.

De Commissie kan zich verenigen met de verwijzing van UHT naar de wettelijke
grondslag van artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
In dit artikel is opgenomen dat de B/T bevoegd is om een door de belanghebbende
verschuldigd bedrag aan terugvordering te verrekenen met een aan haar uit te betalen
tegemoetkoming of voorschot, ongeacht de inkomensafhankelijke regeling en het
berekeningsjaar. Ook kan de B/T bedragen verrekenen met aan de belanghebbende uit
te betalen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente. Met
betrekking tot de beslagvrije voet volgt de Commissie eveneens het standpunt van UHT. De beslagvrije voet is niet van toepassing op KOT omdat de KOT geen inkomensregeling is maar een regeling ter bevordering van de arbeidsparticipatie. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar dat gericht is tegen de bestreden beschikkingen van 26 augustus
    2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te
    verklaren;
  • geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter