Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10974 

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluiten: 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I, 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH A

Ontvangst bezwaarschriften: 14 november 2022

Hoorzitting: 21 december 2023

Overdracht advies aan UHT: 17 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de bezwaren
tegen de beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften van 10 november 2022, ontvangen op 14 november 2022, zijn gericht tegen de hierboven genoemde beschikkingen van UHT.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikkingen van 5 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH A over de toeslagjaren 2006, 2007 en nnei tot en met december 2008 geen compensatie aan belanghebbende toegekend. Bij beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I is met toepassing van de Compensatieregeling voor de maanden januari tot en met april van toeslagjaar 2008 aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 5.765 toegekend. Dit bedrag is met toepassing van de Catshuisregeling met € 24.235 aangevuld tot het minimale bedrag van € 30.000.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen ('Wht') in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 mei 2021 telefonisch een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2004 tot en met 2007. In overleg met belanghebbende is het bereik van de herbeoordeling aangepast en zijn de toeslagjaren 2006 tot en met 2008 meegenomen in de herbeoordeling. De beoordeling van de compensatie van KOT over de toeslagjaren 2006 tot en met 2008 is opgenomen in het UHT Informatie- en beoordelingsformulier.
  • De voorlopige zienswijze van UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). De CvW heeft op 15 augustus 2022 geoordeeld dat jegens belanghebbende over de toeslagjaren 2006 en 2007 de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene Wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir (artikel 2.1 Wht) niet van toepassing zijn. De CvW onderschrijft het voorlopig oordeel van UHT dat over het toeslagjaar 2008 wel vooringenomen is gehandeld maar dat er na april van dat jaar geen opvang meer heeft plaatsgevonden zodat er geen recht op KOT bestond en compensatie voor deze maanden niet aan de orde is.
  • Bij beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT bepaald dat
    belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 5.765, voor de maanden januari tot en met april 2008 en dat dit bedrag zou worden gemaximeerd tot € 30.000.
  • Bij beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerkt UHT-DC-I A heeft UHT bepaald dat belanghebbende geen compensatiebedrag krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2006 en 2007.
  • Bij beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH A heeft UHT bepaald dat
    belanghebbende geen compensatiebedrag krijgt toegekend voor de toeslagjaren 2006 en (de Commissie neemt aan) de maanden mei tot en met december 2008.
  • Bij brieven van 10 november 2022, ontvangen op 14 november 2022, heeft gemachtigde namens belanghebbende 3 bezwaarschriften ingediend tegen de
    beschikkingen met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH A.
  • Bij brief van 29 november 2022 heeft UHT de ontvangst van de namens belanghebbende ingediende bezwaren bevestigd.
  • Op 20 april 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank wegens
    het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 31 augustus 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Bij e-mailbericht van 16 november 2023 heeft de Commissie aan gemachtigde het
    dossier van belanghebbende doen toekomen.
  • Op 21 december 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Hiervan is een verslag gemaakt.
  • Op 29 december 2023 heeft UHT naar aanleiding van de gemaakte afspraken op de
    hoorzitting een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 10 januari 2024 heeft gemachtigde de Commissie geYnformeerd dat zij geen nadere reactie op de aanvullende beschouwing zal geven.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft vervolgens het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie over de toeslagjaren 2006, 2007 en de maanden mei tot en met december 2008 of toe wijzen en of het compensatiebedrag voor januari tot en met april 2008 correct is vastgesteld. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.

Afwijzing compensatie toeslagjaren 2006 en 2007

Belanghebbende stelt dat ten onrechte compensatie voor toeslagjaren 2006 en 2007 is afgewezen. Zij meent dat in deze jaren sprake is geweest van vooringenomenheid en dat zij door het handelen van B/T (gevolg)schade heeft geleden.

UHT heeft, alvorens de besluiten te nemen, haar zienswijze om geen compensatie toe te kennen voor de toeslagjaren 2006 en 2007, voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). De CvW heeft geoordeeld dat geen aanwijzingen bestaan dat de definitief vastgestelde bedragen aan KOT voor de toeslagjaren 2006 en 2007 onjuist zijn of dat B/T voor deze jaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Voor de toeslagjaren 2006 en 2007 is de KOT vastgesteld met toepassing van de door belanghebbende ingestuurde jaaropgaven met daarin het aantal uren gebruikte kinderopvang en de hiervoor gemaakte kosten en rekening houdend met de geldende toetsingsinkomens.

De Commissie ondersteunt het oordeel van UHT en de CvW. De Commissie overweegt dat de bijstellingen voor de toeslagjaren 2006 en 2007 hebben plaatsgevonden conform de door de belanghebbende opgestuurde informatie en dat deze zijn te duiden als reguliere correcties. De Commissie heeft op basis van de schriftelijke informatie (en wat ter zitting is verklaard) geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS). Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2006 en 2007. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Afwijzing compensatie mei tot en met december 2008

Belanghebbende stelt dat ten onrechte compensatie voor de maanden mei tot en met
december 2008 is afgewezen. Door gemachtigde is tijdens de hoorzitting aangevoerd dat belanghebbende voor de maanden mei en juni 2008 voor hardheidscompensatie in aanmerking komt, omdat uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) (productie 27) blijkt dat in deze maanden ten onrechte KOT aan de kinderopvanginstelling is uitbetaald.

UHT stelt dat belanghebbende voor de maanden mei tot en met december 2008 niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat zij geen kinderopvang heeft afgenomen. Naar aanleiding van hetgeen hierover is besproken op de hoorzitting heeft UHT een aanvullende beschouwing opgesteld. UHT stelt dat er weliswaar in mei en juni KOT is betaald aan de kinderopvanginstelling terwiji geen opvang werd genoten, maar dat niet is voldaan aan de voorwaarden om voor hardheidscompensatie in aanmerking te komen omdat is gebleken dat over 2008 minder dan € 1.500 teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling. Hoewel de bedragen die zijn uitbetaald aan de kinderopvanginstelling in mei en juni 2008 bij elkaar opgeteld meer dan € 1.500 zijn (respectievelijk € 943 en € 923), is het verschil tussen de werkelijke opvangkosten (€ 5.290) en de uitbetalingen aan de kinderopvanginstelling (€ 6.578) in 2008 minder dan € 1.500 (€ 1.288). Deze berekening is door belanghebbende niet betwist.

De Commissie volgt UHT in haar stelling dat belanghebbende voor de maanden mei tot en met december 2008 geen recht heeft op compensatie, omdat geen kinderopvang is afgenomen in deze maanden. Ook volgt de Commissie UHT dat evenmin aanspraak gemaakt kan worden op hardheidscompensatie voor de maanden mei en juni 2008, omdat het bedrag aan teveel betaalde KOT aan de kinderopvanginstelling minder dan € 1.500 is. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Compensatieberekening januari tot en met april 2008

Belanghebbende stelt dat het compensatiebedrag voor de maanden januari tot en met april 2008 onjuist is vastgesteld, omdat zij niet over de stukken beschikt om te controleren of het compensatiebedrag correct is berekend.

In haar schriftelijk verweer heeft UHT opnieuw getoetst of de bedragen in de
compensatieberekening juist zijn. Hoewel UHT in haar schriftelijk verweer concludeert dat het compensatiebedrag correct is berekend, heeft zij ter zitting uiteengezet dat voor component a van een onjuist bedrag is uitgegaan. Ten onrechte is UHT in de berekening ervan uitgegaan dat het bedrag van € 5.687 van de beschikking voor de nihilstelling zag op het gehele jaar, terwijI dit zag op een half jaar. Als gevolg hiervan dient het bedrag te worden gedeeld door zes en vermenigvuldigd met vier (het aantal maanden waarvoor compensatie wordt toegekend). Voor de maanden januari tot en met april 2008 komt dit bedrag uit op € 3.792.

Hoewel UHT in haar schriftelijk verweer over de startdatum van de rentevergoeding over gemiste KOT foutief heeft vermeld dat dit 1 juli 2011 moet zijn in plaats van 1 juli 2009, heeft UHT ter zitting aangegeven dat bij de berekening wel van de juiste startdatum is uitgegaan. De Commissie adviseert UHT ook van 1 juli 2009 als startdatum uit te gaan bij de herberekening van de rente die noodzakelijk is omdat het bedrag in component a wordt verhoogd. Ook een aantal andere componenten dient om dezelfde reden opnieuw te worden berekend.

Motiveringsbeginsel en ontbrekende stukken

Belanghebbende stelt dat de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen van 5 oktober 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen (hierna B/T) tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LIC-overzichten. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en het ter zitting gevoerde verweer voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd
die tot een andere zienswijze kunnen leiden. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijk verweer en de bijbehorende stukken, nu deze op 16 november 2023 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. In toevoeging hierop heeft UHT naar aanleiding van de hoorzitting afschriften van de KOI-viewer over de toeslagjaren 2007 en 2008 aan gemachtigde toegestuurd. Gemachtigde heeft afgezien van een reactie hierop. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Schending 'equality of arms'

Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van 'equality of arms', zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie
gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Immateriële schadevergoeding

Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor de vergoeding van immateriële schade. UHT legt in haar schriftelijk verweer uit dat als aanvangsdatum de datum van de eerste onterechte vermindering of stopzetting van KOT geldt en stelt dat is uitgegaan van de juiste datum.

De Commissie overweegt ten aanzien van de begin- en einddatum van het tijdvak voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient te worden berekend vanaf de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking.

UHT heeft in haar schriftelijk verweer aangegeven dat uit het RKT bestand 2008 blijkt dat op 28 april 2010 een eerste melding is gemaakt van een neerwaartse correctie en dat de vergoeding voor immateriële schade is berekend vanaf deze datum tot de datum van de definitieve compensatiebeschikking, 5 oktober 2022. Ter zitting is UHT hierop teruggekomen. Bij schrijven d.d. 26 februari 2010 is belanghebbende medegedeeld dat nu B/T geen gegevens over het jaar 2008 heeft ontvangen, de KOT over toeslagjaar 2008 zal worden herzien en belanghebbende het voorschot zal moeten terugbetalen (productie 20). UHT heeft aangegeven dat de datum van deze brief dient te worden gebruikt als begindatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade. De hoogte van de vergoeding voor immateriële schade zal echter niet wijzigen, omdat die vergoeding op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) niet hoger mag zijn dan het bedrag onder component e van de compensatieberekening (na de hiervoor besproken herberekening € 3.792).

I% vergoeding

De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT dit mee te nemen in de aangepaste compensatieberekening.

Hardheid van het stelsel

Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2006 en 2008 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie.

De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van het begrip vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Het verzoek om een proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten van deze bezwaarprocedure.

UHT heeft bij de hoorzitting toegezegd dat belanghebbende een proceskostenvergoeding zal worden toegekend. De Commissie adviseert daarom belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande, adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I gegrond te verklaren en de aan belanghebbende toekomende compensatie over de periode januari tot en met april 2008 opnieuw te berekenen;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen; en
  • de bezwaren tegen de beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH A of te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter