BAC 2022-10972
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 18 augustus 2022, met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 september 2022
Hoorzitting: 15 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 26 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de bezwaren tegen de beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende ter zake van dat bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 27 september 2022 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de periode maart tot en met juli 2011, de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en de periode juli tot en met december 2015 en dat zij ook geen aanspraak maakt op compensatie. Bij beschikking met kenmerk UHT-DC I is belanghebbende medegedeeld dat zij voor de periode januari, februari, augustus tot en met december 2011 en januari tot en met juni 2015 wel aanspraak maakt op compensatie.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 8 juni 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 21 augustus 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 22 juli 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat voor de maanden maart tot en met juli van het toeslagjaar 2011, de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 en de maanden juli tot en met december van het toeslagjaar 2015 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 18 augustus 2022 (UHT-DC I) is belanghebbende een compensatiebedrag van € 16.763 toegekend voor de maanden januari, februari en augustus tot en met december 2011 en januari tot en met juni 2015. Omdat belanghebbende op grond van de Catshuisregeling € 30.000 had ontvangen, heeft geen nabetaling plaatsgevonden.
- Bij beschikking van 18 augustus 2022 (UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de maanden maart tot en met juli 2011, de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en de maanden juli tot en met december 2015.
- Bij beschikking van 18 augustus 2022 ( UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming over de maanden maart tot en met juli 2011, de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en de maanden juli tot en met december 2015.
- Gemachtigde heeft bij brieven van 27 september 2022, ontvangen op 28 september 2022, bezwaar gemaakt tegen de drie beschikkingen van 18 augustus 2022. Op 13 oktober 2022 heeft UHT de ontvangst hiervan bevestigd.
- Op 13 februari 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 8 maart 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 5 juli 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en beslist dat UHT binnen twee weken na verzending van het afschrift van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar moest nemen.
- Op 20 juli 2023 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Op 20 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
- Op 15 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen. Een verslag van deze hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
- Op 16 februari 2024 heeft UHT een aanvullende productie ingediend.
- Op 16 februari 2024 heeft gemachtigde gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie moet de vraag beantwoorden of UHT terecht en op goede gronden het verzoek van belanghebbende om compensatie over de maanden maart tot en met juli 2011, de jaren 2012, 2013 en 2014 en de maanden juli tot en met december 2015 heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Toeslagjaar 2011 (maart tot en met juli)
Het bezwaar van belanghebbende met betrekking tot component i (betaalde rente en kosten) van de compensatieberekening voor het toeslagjaar 2011 is na bespreking tijdens de hoorzitting niet gehandhaafd zodat deze bezwaargrond niet verder behoeft te worden behandeld.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat UHT voor de compensatie van toeslagjaar 2011 is uitgegaan van onjuiste opvanguren, aangezien belanghebbende maar één maand KOT heeft stopgezet, en in de maanden maart tot en met juli wél opvang heeft plaatsgevonden.
Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende via het digitale burgerportaal op 28 februari 2011 de KOT per 1 maart 2011 zelf heeft stopgezet. Vervolgens heeft belanghebbende per 15 augustus 2011 weer KOT aangevraagd. Dit wordt bevestigd met een jaaropgave van de kinderopvanginstelling en de herziening voorschotbeschikking van 20 augustus 2011. Verder blijkt uit de voorhanden zijnde gegevens nergens dat voor periode maart tot en met juli 2011 sprake is geweest van een KOT-aanvraag. Omdat belanghebbende bovenstaande niet met nader gestelde feiten of omstandigheden heeft onderbouwd, acht de Commissie deze bezwaargrond ongegrond.
Toeslagjaar 2012
Belanghebbende stelt dat zij onregelmatige diensten werkte en hierdoor het maximum aantal uren werd overschreven, wat heeft geleid tot extra kosten voor kinderopvang. Volgens belanghebbende dient zij hiervoor gecompenseerd te worden.
Over het toeslagjaar 2012 hebben bijstellingen plaatsgevonden aan de hand van het Besluit Kinderopvang (hierna: BKO). Uit artikel 8a BKO volgt dat het maximale aantal uren KOT per kalendermaand dat voor een tegemoetkoming in aanmerking kwam per kind 230 uren bedroeg. Uit het SAS-overzicht (productie 31) blijkt dat bij de berekening van KOT is uitgegaan van 230 uren. De Commissie is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) de regeling juist heeft toegepast en dat geen sprake is geweest van vooringenomen handelen jegens belanghebbende omdat de neerwaartse correcties reguliere correcties betreffen.
De Commissie is zich ervan bewust dat de regeling in het verleden tot onnodige belemmeringen en terugvorderingen heeft geleid. Ook de wetgever heeft dit inmiddels ingezien. Bij Besluit van 31 augustus 2021 is de genoemde regeling met ingang van 1 januari 2021 komen te vervallen (Stb. 2021, 434).
De Commissie is desondanks van oordeel dat de toepassing van een maximering van het aantal uren niet tot de conclusie leidt dat sprake was van hardheid bij de uitvoering over een gegeven toeslagjaar. Daarvoor zijn meer omstandigheden nodig, waarvan in het geval van belanghebbende niet is gebleken.
Voorts heeft belanghebbende tijdens de hoorzitting een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Volgens haar zijn bij de beschikking van 30 mei 2014 foutieve gegevens verwerkt, hetgeen tot nadelige gevolgen heeft geleid.
De Commissie is het met UHT eens dat de vordering die is veroorzaakt wegens een aanvankelijk te laag berekend uurtarief niet hoger is dan het drempelbedrag van € 1.500 om voor hardheidscompensatie in aanmerking te komen. Verder is het juist dat B/T in het toeslagjaar 2012 een foutief uurtarief heeft gehanteerd, maar dit betekent niet dat B/T individueel vooringenomen heeft gehandeld. Hiervan zou slechts sprake zijn indien belanghebbende niet de kans was gegeven om aan te tonen dat een fout was gemaakt. In het geval van belanghebbende is bij besluit van 15 juli 2014 aan haar bezwaar op dit punt tegemoet gekomen en zijn de gemaakte fouten hersteld. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2013
Belanghebbende betwist dat zij voor het jaar 2013 geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid. Volgens belanghebbende heeft zij gedurende het jaar 2013 gewerkt en opvang genoten, maar is de KOT ten onrechte stopgezet door B/T.
De Commissie overweegt hierover het volgende. Uit een tijdens de hoorzitting overgelegde productie blijkt dat belanghebbende via het digitale burgerportaal op 16 april 2013 de KOT per 15 juni 2013 zelf heeft stopgezet. Naar aanleiding van deze wijziging is op 21 mei 2013 een voorschot toegekend van € 14.506. Uit het SAS-overzicht blijkt dat met ingang van 1 oktober 2013 de kinderen van belanghebbende weer naar de opvang zijn gegaan. Het voorschot is hierdoor bij voorschotbeschikking van 31 december 2013 verhoogd naar € 18.667. Vervolgens heeft op 31 december 2013 een bijstelling voor het toeslagjaar 2013 plaatsgevonden op basis van de gegevens die belanghebbende met het antwoordformulier van 23 september 2013 heeft aangeleverd. Uit deze gegevens blijkt dat belanghebbende de kinderopvang zélf heeft stopgezet en dat de bijstelling voor het jaar 2013 heeft plaatsgevonden conform de door belanghebbende opgestuurde informatie. Gelet hierop kan de Commissie zich vinden in het besluit van UHT dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor het jaar 2013. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2014
Belanghebbende betwist dat zij voor het jaar 2014 geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid. Volgens belanghebbende is zij per september 2014 gestart met een nieuwe opleiding en was zij genoodzaakt om opnieuw gebruik te maken van kinderopvang.
Uit het verslag van het gesprek tussen de persoonlijke zaakbehandelaar en belanghebbende (productie 03) blijkt dat belanghebbende heeft verklaard dat zij de KOT per 15 maart 2014 heeft stopgezet, omdat zij toen stopte met werken. Vervolgens heeft belanghebbende per 15 april 2014 opnieuw KOT aangevraagd, en is het voorschot op 22 juli 2014 bijgesteld naar € 20.389. Op 6 februari 2015 is de KOT over 2014 definitief vastgesteld op € 20.699.
De Commissie volgt, gelet op deze gegevens, UHT dat er geen aanwijzingen zijn voor institutioneel vooringenomen handelen of hardheid door B/T, De KOT voor 2014 is bijgesteld op grond van wijzigingen die zijn doorgegeven door belanghebbende zelf. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te achten.
Toeslagjaar 2015 (juli tot en met december)
Volgens belanghebbende heeft zij het gehele jaar kinderopvang genoten, maar is slechts een gedeelte van 2015 gecompenseerd. Belanghebbende is van mening dat zij voor het hele jaar in aanmerking komt voor compensatie.
De Commissie overweegt hierover het volgende. Uit de door belanghebbende overgelegde jaaropgave van de kinderopvanginstelling blijkt dat kinderopvang is genoten vanaf 1 januari tot en met 30 april 2015. Verder blijkt uit de aanwezige informatie over de kinderopvang dat de kinderen van belanghebbende van 1 mei 2015 tot en met 12 juni 2015 naar Gastouderbureau Triangel zijn gegaan. Na deze datum heeft belanghebbende volgens de systemen van B/T geen gebruik gemaakt van geregistreerd kinderopvang.
Belanghebbende heeft de geschetste gang van zaken niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De Commissie volgt UHT dan ook in haar stelling dat belanghebbende voor de maanden juli tot en met december 2015 geen recht heeft op compensatie, omdat geen kinderopvang is afgenomen in deze maanden. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen van 18 augustus 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die B/T tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LIC-overzichten. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en het ter zitting gevoerde verweer voldoende zijn onderbouwd.
Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd
die tot een andere zienswijze leiden. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijke verweer en de bijbehorende stukken, nu deze op 16 januari 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor de vergoeding van immateriële schade. UHT legt in haar schriftelijk verweer uit dat als aanvangsdatum de datum van de eerste onterechte vermindering of stopzetting van KOT geldt en stelt dat is uitgegaan van de juiste datum.
De Commissie overweegt ten aanzien van de begin- en einddatum van het tijdvak voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient te worden berekend vanaf de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking.
Wat betreft het jaar 2011 heeft UHT in haar schriftelijke verweer aangegeven dat uit het RKT bestand 2011 blijkt dat de datum van de beschikking met de eerste neerwaartse correctie 28 april 2015 is, maar dat de eerste neerwaartse correctie op 13 april 2015 is uitgevoerd. De vergoeding voor immateriële schade is berekend vanaf deze laatste datum en had berekend moeten worden tot de datum van de definitieve compensatiebeschikking, 18 augustus 2022. In het geval van belanghebbende is de vergoeding berekend tot en met 24 augustus 2022. De hoogte van de vergoeding voor immateriële schade is volgens de Commissie correct vastgesteld. Derhalve adviseert zij UHT om dit bezwaar ongegrond te verklaren.
Echter, daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.
Rentevergoeding gemiste KOT
Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor rentevergoeding gemiste KOT. UHT heeft in haar schriftelijke verweer aangegeven dat voor het jaar 2011 bij de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT een onjuiste berekening is gehanteerd en bevestigd dat de rentevergoeding over de gemiste KOT opnieuw berekend zal worden over de periode 1 juli 2012 tot en met 18 augustus 2022. De Commissie acht het bezwaar op dit punt gegrond.
Wat betreft het jaar 2015 heeft UHT in haar schriftelijk verweer erkend dat is uitgegaan van een verkeerde datum. De rentevergoeding gemiste KOT had berekend moeten worden vanaf 1 juli 2016 in plaats vanaf 20 juni 2015. De huidige berekening valt daarmee in het voordeel uit van belanghebbende. De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat het hanteren van een verkeerde einddatum in dit geval niet noopt tot aanpassing van het bestreden besluit. Derhalve adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1 procent vergoeding
De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT dit mee te nemen in de aangepaste compensatieberekening.
Hardheid van het stelsel
Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2011, 2012, 2013 en 2014 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie.
De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van het begrip vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gelet op het vorenstaande, adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I gegrond te verklaren en de aan belanghebbende toekomende compensatie over de periode januari, februari, augustus tot en met december 2011 opnieuw te berekenen met inachtneming van het in dit advies overwogene;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen ter zake van het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I; en
- de bezwaren tegen de beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH5 A af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter