BAC 2022-10920
Publicatiedatum 16-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 2 november 2022 met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A
Hoorzitting: 17 december 2024 om 10:15 uur
Overdracht advies aan UHT: 9 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren en het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk
UHT-DC-I A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:
- De beschikking van 2 november 2022 met kenmerk UHT-DC I, waarin UHT heeft
beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 15.469
aangevuld tot € 30.000 op grond van de Catshuisregeling wordt toegekend voor
toeslagjaar 2010 (voor de maanden februari tot en met september). De reden is
dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in deze periode vooringenomen heeft gehandeld. - De beschikking van 2 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT
heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor
toeslagjaar 2009 en de periode oktober tot en met december 2010. De reden
hiervoor is dat er in het jaar 2009 geen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) is
aangevraagd, toegekend dan wel is teruggevorderd. Voor de periode oktober tot
en met december 2010 is er sprake van evident geen recht, nu er in deze
periode geen geregistreerde opvang is afgenomen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden 2 beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 10 februari 2020 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van
de KOT. De herbeoordeling ziet op de jaren 2009 en 2010. - Bij beschikking van 21 april 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij
op basis van de eerste toets het forfaitaire bedrag van € 30.000 krijgt. - Op 26 oktober 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van
institutioneel vooringenomen handelen voor het jaar 2009 noch dat er reden is
voor toepassing van de hardheidscompensatie. Voor de periode oktober tot en
met december 2010 is er sprake van evident geen recht, nu er in deze periode
geen geregistreerde kinderopvang is afgenomen. Belanghebbende komt voor
deze periode wel in aanmerking voor een opzet/grove (hierna: O/GS)
tegemoetkoming. - Bij beschikking van 2 november 2022 heeft UHT meegedeeld dat het definitieve
compensatiebedrag voor toeslagjaar 2010 (voor de periode februari tot en met
september) is bepaald op € 15.469. - Bij beschikking van 2 november 2022 heeft UHT meegedeeld dat
belanghebbende voor toeslagjaar 2009 en de periode oktober tot en met
december 2010 geen compensatie krijgt toegekend. - Op 3 november 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende een
bezwaarschrift tegen bovenstaande beschikkingen ingediend. - Bij beschikking van 11 april 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
voor de periode oktober tot en met december 2010 in aanmerking komt voor een
O/GS tegemoetkoming. - Op 26 december 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende
gronden ingediend. - Op 23 mei 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 17 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de
toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend. Voorts zal de Commissie
ingaan op de overige gronden van bezwaar.
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende is van mening dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het
motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, temeer nu belanghebbende meent dat er fouten zijn gemaakt in de besluiten.
De Commissie merkt op dat UHT heeft bedoeld dat belanghebbende voor de periode
februari tot en met september 2010 wordt gecompenseerd wegens vooringenomen
handelen. Voor de periode oktober tot en met december 2010 is sprake van evident geen recht, nu uit de door belanghebbende opgestuurde jaaropgave blijkt dat in deze periode geen geregistreerde opvang heeft plaatsgevonden. Het is de Commissie gebleken dat belanghebbende voor deze periode wél in aanmerking komt voor een O/GS tegemoetkoming. Belanghebbende is namelijk ten onrechte beticht van opzet en of grove schuld.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) alsmede de overige producties, de bestreden beschikkingen alsnog voldoende zijn onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
Compensatieberekening
UHT heeft ambtshalve opgemerkt dat de rentevergoeding gemiste KOT voor het jaar
2010 onjuist is vastgesteld. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het
bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente
vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor
correctiebesluiten overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de
compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder component o.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Dit houdt in dat de rentevergoeding € 1.881 in plaats van € 1.864 dient te zijn.
Voorts volgt uit de schriftelijke reactie van UHT dat voor de vergoeding immateriële
schade de aanvangsdatum 6 december 2012 in plaats van 1 november 2012 dient te
worden gehanteerd. Nu de gehanteerde aanvangsdatum in het voordeel van
belanghebbende is, stelt UHT voor dit niet aan te passen. Ten aanzien van de einddatum overweegt UHT dat deze zal doorlopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Op grond van artikel 2.3, lid 4 van de Wht betreft de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. Uit ditzelfde artikel volgt ook dat het bedrag voor immateriële schade niet hoger kan worden, dan het bedrag van de KOT dat niet is toegekend of is teruggevorderd. UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat dit voor belanghebbende inhoudt dat de immateriële schadevergoeding niet hoger kan zijn dan € 4.477.
Tot slot volgt uit de schriftelijke reactie van UHT dat de componenten g en i van de
compensatieberekening onjuist zijn vastgesteld. UHT stelt voor om ook deze bedragen
niet aan te passen, nu dit in het nadeel van belanghebbende zou zijn.
De Commissie ziet geen aanleiding om van de standpunten van UHT af te wijken. De
Commissie merkt, ten aanzien van bovenstaande, volledigheidshalve op dat volgens
vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) de enkele
omstandigheid dat een element van de besluitvorming voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, geen verboden benadeling oplevert. Het gaat er volgens de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene (vgl. onder meer CRvB 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:865). Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, leidt die enkele omstandigheid dus niet zonder meer tot strijdigheid met het verbod op reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie komt te verkeren ten opzichte van de definitieve beschikking. De opvatting van UHT lijkt hiervan in het voordeel van belanghebbende af te wijken. De Commissie adviseert UHT daarom aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.
Immateriële schadevergoeding ontoereikend
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de compensatie ontoereikend is voor de door haar geleden immateriële schade.
De Commissie merkt hierover op dat deze bezwaarschriftenprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet ziet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Compensatie gebruikt voor openstaande schulden
Belanghebbende stelt dat de reeds ontvangen compensatie is gebruikt voor openstaande schulden, zijnde publieke- en private schulden. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat dit vergoed dient te worden.
Uit de schriftelijke reactie van UHT volgt dat belanghebbende volledig is gecompenseerd voor het bedrag dat door B/T bij belanghebbende is teruggevorderd en is betaald. Uit de compensatieberekening volgt niet dat er openstaande schulden bij belanghebbende in mindering zijn gebracht. Ten aanzien van de private schulden stelt UHT dat deze op aanvraag door de overheid kunnen worden overgenomen en licht hierbij de voorwaarden toe. De Commissie ziet geen reden om van het standpunt van UHT af te wijken en adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Ingevolge
artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden proceskosten alleen
vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van de op dit punt heersende rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRVB 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140, JB 2021/25), is sprake van herroepen in de zin van artikel 7:15 lid 2 Awb als het primaire besluit wordt gewijzigd voor wat betreft het met dat besluit beoogde rechtsgevolg. De aanpassing van de compensatieberekening heeft niet tot gevolg dat belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan compensatie dan de al eerder uitgekeerde € 30.000. De aanpassing van de compensatieberekening heeft wel tot gevolg dat het vertrekpunt voor een eventuele procedure over aanvullende compensatie voor de werkelijke schade verandert.
De Commissie is daarom, in lijn met de genoemde rechtspraak en gelet op het systeem
van de Wht, van mening dat er sprake is van een wijziging van het rechtsgevolg. Daarom adviseert de Commissie aan UHT om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie om het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren en de
compensatieberekening aan te passen conform bovenstaande overwegingen. Voorts
adviseert de Commissie het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk
UHT-DC-I A ongegrond te verklaren. Tot slot adviseert de Commissie om een
proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter