BAC 2022-10914
Publicatiedatum 16-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 juli 2022 met de kenmerken: UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH
A, UHT-DH5 A en UHT-DHR
Hoorzitting: 24 oktober 2024 om 15:00 uur
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen vijf beschikkingen van 19 juli 2022 met de kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH A, UHT-DH5 A en UHT-DHR.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 66.621 voor de
jaren 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2017 en 2018 en geen compensatie
toegekend voor de jaren 2008, 2016 en 2019.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 25 april 2024 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 tot en met 2019. - UHT heeft bij beschikking van 23 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij wel in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 25 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2008, 2009, 2010, 2013, 2016, 2019 en de
maanden januari tot en met mei 2012 geen sprake is geweest van institutionele
vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft met de vijf bestreden beschikkingen van 19 juli 2022 met de
kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH A, UHT-DH5 A en UHT-DHR aan
belanghebbende een compensatie toegekend ter grootte van € 66.621 voor de
toeslagjaren 2009, 2010, 2011, juni tot en met december 2012, januari tot en
met augustus 2013, 2014, 2015, 2017 en 2018. Belanghebbende komt voor de
jaren 2008, januari tot en met mei 2012, september tot en met december 2013,
2016 en 2019 niet in aanmerking voor compensatie. - Belanghebbende heeft bij brief van 13 augustus 2022, tegen de beschikking met
kenmerk UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend. Op 23 november 2022 heeft
gemachtigde per e-mail tegen alle definitieve beschikkingen in het kader van de
integrale beoordeling bezwaar gemaakt. Gemachtigde heeft bij brief van 7
augustus 2023, de bezwaarschriften aangevuld. - UHT heeft op 8 april 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 24 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2017 en 2018 op de juiste wijze
heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het
verzoek van belanghebbende om compensatie voor de jaren 2008, januari tot mei 2012, 2016 en 2019 of tegemoetkoming af te wijzen.
Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de
bestreden beschikking van 3 maart 2022, ontbreken. Derhalve is de bestreden
beschikking onvoldoende gemotiveerd.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de
voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LICoverzichten.
De Commissie adviseert daarom dat de bestreden besluiten door
middel van het indienen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties
voldoende zijn onderbouwd. Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of
omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze nopen.
Toeslagjaar 2008
Belanghebbende stelt dat ten aanzien van het toeslagjaar 2008 geen reductie in
afgenomen uren heeft plaatsgevonden. UHT stelt dat de neerwaartse bijstellingen van de KOT het directe gevolg zijn van verwerking van informatie die Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) van belanghebbende heeft ontvangen of de gegevens uit het systeem van de kinderopvanginstelling.
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2008 sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel van hardheid van het stelsel.
De neerwaartse correctie was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2012 (januari tot en met mei 2012)
Belanghebbende voert aan dat het niet juist is dat geen kinderopvang werd genoten in
de periode januari tot en met mei 2012. UHT stelt zich op het standpunt dat de
nihilstelling van de KOT voor het jaar 2012 weliswaar als een vooringenomen handeling is aan te merken, maar dat over de periode 1 januari tot en met 30 april 2012 geen gebruik is gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Derhalve is volgens UHT over deze periode sprake van evident geen recht. UHT stelt vervolgens vast dat over de voornoemde periode wel sprake is van recht op compensatie wegens Opzet/Grove Schuld (hierna: O/GS). Dit omdat uit navraag bij het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) blijkt dat in het jaar 2012 sprake is van een onterechte O/GS kwalificatie.
De Commissie meent dat UHT in beginsel mag afgaan op de gegevens zoals deze zijn
opgenomen in de KOI-viewer over de periode januari tot en met mei 2012, tenzij
belanghebbende met informatie komt waaruit het tegendeel blijkt. Nu belanghebbende geen andere gegevens heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt is de Commissie van mening dat voor het vaststellen van de KOT B/T uit mocht gaan van de gegevens uit de KOI-viewer. De Commissie is van oordeel dat over de periode januari tot en met mei 2012 geen recht bestaat op compensatie op grond van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT dat over deze periode wel recht bestaat op een O/GS-tegemoetkoming. Het bezwaar is daarmee op dit laatste punt gegrond.
Toeslagjaren 2016 en 2019
Ook ten aanzien van de toeslagjaren 2016 en 2019 betoogt belanghebbende dat sprake is van recht op compensatie wegens institutioneel vooringenomen handelen dan wel van hardheid van het stelsel. Zij stelt dat zij over het toeslagjaar 2016 de KOT niet zelf heeft stopgezet. Voorts geeft zij aan dat over het toeslagjaar 2019 wel degelijk opvang is genoten, en dat niet kan worden gesteld dat uitvraagbrieven zijn verstuurd.
De Commissie kan UHT volgen in haar betoog dat de nihilstelling van de KOT over het
toeslagjaar 2016 het gevolg is van door belanghebbende zelf aangeleverde informatie.
Zij geeft immers op 31 augustus 2017 door middel van een antwoordformulier aan dat zij over het jaar 2016 geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang.
Zodoende is de Commissie van mening dat UHT terecht heeft gesteld dat over het
toeslagjaar 2016 geen recht bestaat op compensatie.
Ten aanzien van het toeslagjaar 2019 concludeert de Commissie dat eveneens geen
recht bestaat op compensatie. Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende voor het eerst op 25 juni 2020 en vervolgens op 12 september 2020 door B/T schriftelijk is
verzocht om informatie aan te leveren. Pas nadat belanghebbende geen gevolg gaf aan dit herhaaldelijke verzoek en de daaropvolgende vooraankondigingen, is de KOT op nihil gesteld. De Commissie is daarom van oordeel dat UHT terecht tot de conclusie kon komen dat sprake is van ‘non respons’ die niet tot vooringenomen handelen leidt, maar een correcte toepassing van de wet is.
Rentevergoeding over gemiste KOT
UHT heeft in haar schriftelijk verweer opgemerkt dat de rentevergoeding over gemiste
KOT incorrect is berekend. Deze berekening is over alle jaren, met uitzondering van het
toeslagjaar 2012, in het nadeel van belanghebbende. De Commissie neemt met
instemming kennis van het standpunt van UHT om de rentevergoeding over gemiste KOT in het voordeel van belanghebbende te corrigeren. De Commissie onderschrijft het voornemen van UHT om voor het toeslagjaar 2012 uit te gaan van de verkeerd
berekende rentevergoeding, nu dit in het voordeel van belanghebbende is berekend. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
Vergoeding voor immateriële schade
Nu de Commissie het bezwaar met betrekking tot de rentevergoeding over gemiste KOT gegrond acht, adviseert zij om de vergoeding van de immateriële schade te berekenen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar en daarbij alle, ingevolge de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.
Werkelijke Schade
Belanghebbende stelt dat haar geleden schade groter is dan het bedrag dat zij aan
compensatie heeft ontvangen. De Commissie merkt hierover het volgende op.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Als belanghebbende van mening is dat haar aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als gevolg van de verrekeningen toekomt, kan zij een verzoek daartoe indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de bestreden beschikkingen naar het oordeel van de
Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- de beschikkingen van 19 juli 2022 met kenmerk UHT DC-I A, UHT-DC I, UHT-DH5
A en UHT-DHR te herroepen, de beschikking met kenmerk UHT-DH A in stand te
laten, en: - een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter