Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10909

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 september 2022 UHT-DC-I A en 7 september 2022 UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 13 oktober 2022

Hoorzitting: 17 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 23 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren, de bestreden besluiten in
stand te laten en aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 7 september 2022 met kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde beschikkingen van 7 september 2022 medegedeeld dat hij over de toeslagjaren 2015 en 2016 niet in aanmerking komt voor compensatie op basis van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 28 december 2020 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2015 en 2016.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 3 augustus 2022 aan UHT verstuurd. CvW heeft - kort samengevat geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2015 en 2016 niet in aanmerking komt voor compensatie op basis van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel.
  • Bij definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 7 september 2022 (kenmerk UHT-DC-I A) is belanghebbende medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van vooringenomenheid over de
    toeslagjaren 2015 en 2016.
  • Bij beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 7 september 2022 (kenmerk UHT-DH 5 A) is belanghebbende medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van de hardheidsregeling over de toeslagjaren 2015 en 2016.
  • Bij brief van 11 oktober 2022, binnengekomen 13 oktober 2022, heeft gemachtigde
    namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerk UHTDC I A en UHT-DH 5 A.
  • Bij e-mail van 10 augustus 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 3
    augustus 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Op 16 juli 2024 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 17 oktober 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • Op 17 oktober 2024 heeft UHT per e-mail een aanvullende beschouwing in het geding gebracht.
  • Op 11 november 2024 heeft gemachtigde per e-mail op die aanvullende beschouwing gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Vooringenomenheid
Belanghebbende meent dat sprake is van vooringenomenheid, die voortvloeit uit het feit dat B/T geen navraag heeft gedaan bij de ouder over het daadwerkelijk aantal gewerkte uren. Er is daarom voor minder uren KOT toegekend dan als met het daadwerkelijk gewerkte aantal uren rekening was gehouden.

De Commissie is met UHT van oordeel dat B/T in beginsel mag vertrouwen op de gegevens van de UWV-viewer, maar kan belanghebbende volgen in zijn stelling dat UHT wel navraag had moeten doen om het aantal gewerkte uren te verifiëren. Dat dit niet is gebeurd is naar het oordeel van de Commissie op zichzelf onzorgvuldig en kan als vooringenomen worden aangemerkt. Desondanks komt belanghebbende geen compensatie toe vanwege voorgenomen handelen. Immers, uit de dossierstukken en uit hetgeen ter zitting is besproken is niet gebleken dat sprake was van een onterechte verlaging van de KOT. Dit komt doordat, zoals later is gebleken, de bedragen voor KOT over zowel 2015 als 2016 definitief zijn vastgesteld aan de hand van opvanggegevens, die gebaseerd zijn op een correct aantal gewerkte en betaalde uren van de partner van belanghebbende. Dat aantal uren is ontleend aan het overzicht van het UWV.

De Commissie kan het UHT in deze volgen in haar opvatting dat het UWV bij het bepalen van het aantal gewerkte en betaalde uren mocht uitgaan van het beginsel dat uren die niet in geld maar in (vrije) tijd werden vergoed bij de berekening van het aantal gewerkte uren niet behoren te worden meegenomen. UHT heeft in dit verband terecht verwezen naar de conclusie van de Staatsraad Advocaat Generaal van 16 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:516), specifiek de overwegingen onder punten 6 tot en met 6.6. Dit advies van de AG rechtvaardigt dat de zogenaamde “tijd-voor-tijd (TvT)-uren” die door de partner van belanghebbende zijn gewerkt, niet zijn aan te merken als daadwerkelijk betaalde uren, zoals bedoeld in artikel 8a van de Regeling Besluit Kinderopvangtoeslag (BKO) in samenhang met artikel 1.6 van de Wet kinderopvang (Wko). TvT-uren worden immers niet als "gewerkte uren" beschouwd voor het toekennen van kinderopvangtoeslag. Ook vindt de Commissie het nog van belang dat belanghebbende destijds geen bezwaar heeft aangetekend tegen de beslissingen van B/T tot terugvordering van KOT over 2015 en 2016. Niet gebleken is van andere omstandigheden, die compensatie niettemin zouden rechtvaardigen op basis van vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.

De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Uitsluitlijst
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat hij destijds door B/T op een zogenaamde
“uitsluitlijst” is geplaatst en dat als gevolg daarvan moet worden aangenomen dat sprake is geweest van vooringenomen handelen van UHT. Dat zou niet rechtvaardigen dat van de toekenning van compensatie wordt afgezien. UHT heeft desgevraagd bij aanvullende beschouwing toegelicht wat onder een “uitsluitlijst” moet worden verstaan en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn voor de besluitvorming van UHT ter zake van de terugvordering van KOT. Uit die toelichting wordt niet duidelijk waarom belanghebbende op een uitsluitlijst is geplaatst en of het voorkomen op die lijst al dan niet tot voorgenomen handelen heeft geleid.

UHT beperkt zich tot de opmerking dat het feit dat een ouder op één van deze lijsten is
geplaatst, mee kan wegen bij de beoordeling of sprake is geweest van vooringenomenheid, maar op zichzelf in beginsel niet tot vooringenomenheid zal leiden. Volgens belanghebbende getuigt het voorkomen op de uitsluitlijst in samenhang / combinatie met de omstandigheid dat door B/T in beide jaren (2015 en 2016) ten onrechte werd uitgegaan van de informatie / gegevens van het UWV zonder voorafgaand navraag te doen bij belanghebbende over de gewerkte uren (zoals de PZB’er erkende / aangaf) van institutioneel vooringenomenheid en dient de handelswijze van UHT als vooringenomen te worden gekwalificeerd.

De Commissie overweegt te dien aanzien als volgt. Zoals hierboven al is uiteengezet volgt uit het feit dat UHT vooringenomen handelen kan worden verweten niet onder alle omstandigheden dat de belanghebbende aanspraak heeft op compensatie. Indien UHT bij de vaststelling van de toe te kennen KOT op goede gronden is afgegaan op de gegevens van het UWV – zoals in deze zaak het geval is geweest – is zij niet tot compensatie gehouden. Dat wordt niet anders indien moet worden aangenomen dat UHT als gevolg van het plaatsen van belanghebbende op een uitsluitlijst vooringenomen heeft gehandeld. De Commissie verwijst naar hetgeen hiervoor over dit onderwerp is overwogen.

Uitsluitlijst en betalingsregeling
Tot slot heeft belanghebbende nog aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat het voorkomen op de uitsluitlijst, tevens van invloed is geweest op het besluit / de besluiten dat de te veel uitbetaalde bedragen door hem met forse maandelijkse bedragen en in een kort tijdsbestek terugbetaald moesten worden. Hetgeen zorgde voor een (onnodige) zware financiële last aan de zijde van belanghebbende, waardoor hij onnodig in financiële problemen terecht kwam. De Commissie overweegt daarover als volgt. Uit de dossierstukken (onder meer de LIC overzichten) volgt dat UHT heeft besloten tot terugvordering van KOT over 2015 (€ 2.708) en 2016 (€ 3.586).

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om deze bedragen in termijnen
te voldoen (10, respectievelijk 11 maanden). Indien belanghebbende behoefte had gehad aan een meer op zijn persoonlijke situatie afgestemde betalingsregeling, had hij daartoe een verzoek kunnen indienen bij B/T. Belanghebbende heeft dit om hem moverende redenen (risico’s ten aanzien van zijn positie bij de politie, zo heeft de Commissie begrepen) niet gedaan. Onder deze omstandigheden valt B/T niet te verwijten dat zij niet eigener beweging een andere (soepeler) betalingsregeling heeft aangeboden. Het bezwaar van belanghebbende is ook op dit onderdeel naar het oordeel van de Commissie ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en het bestreden besluit in stand kan blijven, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in deze bezwaarprocedure af te wijzen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter