Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10899

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 8 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en 8 november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A

Hoorzitting: 1 oktober 2024 om 13:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 21 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren en de besluiten met de kenmerken UHT-DC
I A en UHT-DH5 A in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2012.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 7 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2012.
  • UHT heeft bij beschikking van 8 november 2022 aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 19 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking van 8 november 2022 met kenmerk UHT-DCI
    A aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie
    voor de jaren 2009 tot en met 2012, omdat over deze jaren geen fouten zijn
    gemaakt.
  • Bij beschikking van 8 november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij over de jaren 2009 tot en met 2012 geen
    recht heeft op een tegemoetkoming, op grond van de hardheidsregeling.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 29 november 2022, tegen de beschikking van 8
    november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend. Op 6 en
    20 september 2024 heeft gemachtigde per e-mail de gronden van het bezwaar
    aangevuld.
  • Gemachtigde heeft op 22 augustus 2023 een beroep niet tijdig beslissen
    ingesteld.
  • UHT heeft op 31 mei 2024 en 18 september 2024 schriftelijk gereageerd op het
    bezwaarschrift.
  • Op 1 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen over toeslagjaren 2009 tot en met 2012.

Gelet op de inhoud van het bezwaar neemt de Commissie ook de beschikking van 8
november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A mee in de advisering.

Op de zaak betrekking hebbende stukken
Belanghebbende geeft onder andere aan dat het LIC-overzicht, telefoonnotities en de
stukken omtrent het maximum uurtarief en de percentages die vergoed werden in het
dossier ontbreken, waardoor het niet deugdelijk kan worden gecontroleerd.
De Commissie merkt op dat de LIC-overzichten wel zijn overgelegd. Het LIC-overzicht
over het toeslagjaar 2009 is in het dossier is opgenomen onder productie 18. Het LIC overzicht over het toeslagjaar 2010 is opgenomen onder productie 31. Over het
toeslagjaar 2011 onder productie 40 en over het toeslagjaar 2012 onder productie 52.
De Commissie ziet geen aanleiding om LIC-overzichten over meerdere jaren in de
bezwaarprocedure te betrekken omdat de herbeoordeling betrekking heeft op de
toeslagjaren 2009 tot en met 2012.

De Commissie meent verder dat het maximumuurtarief en de percentages van de
vergoeding die tot uitdrukking komen in de voorschotbeschikkingen en definitieve
vaststelling van de KOT geen onderdeel uitmaken van het bezwaardossier. De Commissie stelt voorop dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen van de KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog (een hoger bedrag aan) KOT uit te keren, maar richt zich op de compensatie van ten onrechte teruggevorderde of niet toegekende KOT.

Voor zover het bezwaar van belanghebbende zich richt op (de aantasting van)
onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen gaat de Commissie hieraan voorbij.
Op 13 september 2024 hebben gemachtigde en belanghebbende het bezwaardossier en de schriftelijke beschouwing ontvangen. De Commissie meent dat gemachtigde daarmee alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen. Het is de Commissie niet gebleken dat er relevante telefoonnotities ten onrechte niet in de onderliggende stukken zijn opgenomen. Derhalve adviseert de Commissie UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat bestreden beschikkingen onvoldoende zorgvuldig tot
stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd.

De Commissie overweegt dat zij geen redenen heeft om aan te nemen dat UHT haar
beschikkingen niet zorgvuldig heeft voorbereid. In de bestreden beschikkingen wordt
inzichtelijk gemotiveerd waarom belanghebbende over toeslagjaren 2009 tot en met
2012 geen recht heeft op compensatie. Middels het indienen van de schriftelijke
beschouwing, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige
producties zijn de bestreden beschikkingen alsnog voldoende onderbouwd. Deze
bezwaargrond treft geen doel.

Institutionele vooringenomenheid van B/T over 2010 en 2012
Belanghebbende stelt in de aanvullende gronden dat in eerste instantie onvoldoende
informatie is uitgevraagd aan belanghebbende. Zo is door B/T op verschillende
momenten, per brief van 29 september 2011 en 18 september 2012, aan
belanghebbende informatie opgevraagd over het toeslagjaar 2010. Volgens
belanghebbende had deze informatie in één keer kunnen worden opgevraagd. Ook met betrekking tot 2012 heeft B/T nagelaten om informatie in één keer op te vragen. Op 2 april 2012 heeft belanghebbende jaaropgaves en facturen overgelegd en op 8 mei 2012 bankafschriften.

De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2010 en 2012 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering van KOT over toeslagjaar 2010 en 2012 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. De Commissie merkt op dat de neerwaartse bijstellingen die in 2010 hebben plaatsvonden het gevolg zijn van wijzigingen in het aantal opvanguren. Na ontvangst van de jaaropgave over 2010 heeft B/T de KOT definitief vastgesteld. Met betrekking tot 2012 is de KOT neerwaarts bijgesteld vanwege stopzetting van de KOT door belanghebbende vanaf 1 september 2012. Door een aanzienlijk hoger toetsingsinkomen is de KOT uiteindelijk bepaald op € 4.989. Deze hiervoor genoemde bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat B/T over toeslagjaar 2010 en 2012 meer of andere gegevens heeft opgevraagd dan noodzakelijk om het recht op KOT te kunnen vaststellen. Het instellen van een (extra) controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat B/T vooringenomen heeft gehandeld. Daarvoor is meer nodig. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

De hardheidsregeling en hardheidsclausule
Belanghebbende meent een beroep te kunnen doen op de hardheidsregeling vanwege
bijzondere omstandigheden. De echtgenoot van belanghebbende is in 2012 werkloos
geworden en kreeg een ontslagvergoeding. Na het ontslag heeft belanghebbende de KOT stopgezet en betoogt dat B/T de ontslagvergoeding ten onrechte heeft aangemerkt als inkomen. In tegenstelling tot het door UHT gestelde, is volgens belanghebbende onder verwijzing naar de uitspraken van 23 oktober 2014 van de Afdeling1, wel degelijk ruimte voor maatwerk en een belangenafweging.

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder sub b van de Wht kan aan belanghebbende
indien toepassing van de wettelijke regeling (zoals de Awir en Wet op de kinderopvang) en op die rustende wettelijke bepalingen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard en voortkomen uit hardheid, compensatie worden toegekend. Dit is de zogenaamde hardheidsregeling.

De Commissie stelt op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen vast dat het ontvangen van een ontslagvergoeding invloed heeft op het toetsingsinkomen voor de KOT. Een ontslagvergoeding wordt gezien als loon uit een vroegere dienstbetrekking en is bedoeld als compensatie voor het verliezen van werk. De compensatie kan helpen om de financiële gevolgen van het ontslag te verzachten en de overgang naar een nieuwe baan vergemakkelijken.. De Commissie neemt daarbij in overweging dat bij het verkrijgen van een ontslagvergoeding rekening wordt gehouden met de opzegtermijn (het aantal dienstjaren) en het bruto maandsalaris. Bij de vaststelling van de eerste WW-dag en uitkering zal UWV de toegekende ontslagvergoeding uitsmeren over de rechtens geldende opzegtermijn. Daarmee wordt het verlies van werk eveneens (verder) verzacht. De Commissie meent daarom dat het meenemen van de ontslagvergoeding en de negatieve gevolgen voor belanghebbende niet onder de bescherming van de hardheidsregeling vallen; dit is geen onbillijkheid van overwegende aard die voortkomt uit hardheid van het wettelijke systeem. De Commissie meent verder dat in deze situatie ook niet gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie zoals opgenomen in artikel 9.1, eerste lid van de Wht. Dat de terugbetalingen van te veel ontvangen KOT op belanghebbende veel impact hebben gehad , geldt niet als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan toepassing van de regels onevenredig
nadelig voor belanghebbende zouden uitpakken.

Tegelijkertijd betekent dit niet dat de omstandigheden van belanghebbende zo bijzonder zijn dat er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard op grond van de Wht. Deze bezwaargrond treft geen doel.

De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat UHT niet in strijd met een
onzorgvuldige belangenafweging, zoals beschreven in artikel 3:4 van de Awb, heeft
gehandeld. Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaargrond over het meetellen van de ontslagvergoeding bij het inkomen ongegrond te verklaren.

Beoordeling O/GS
Belanghebbende stelt dat zij in toeslagjaar 2015, voor het toeslagjaar 2012 aan de B/T
heeft gevraagd om een persoonlijke betalingsregeling te treffen en dat dit is geweigerd.

UHT heeft geen stuk aangetroffen waarin een dergelijk verzoek is neergelegd en ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet aannemelijk geworden. Daarnaast heeft belanghebbende een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De Commissie overweegt dat belanghebbende over toeslagjaar 2012 geen O/GS-kwalificatie heeft gekregen, zodat belanghebbende in beginsel niet in aanmerking kan komen voor een O/GS tegemoetkoming.

Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een
persoonlijke betalingsregeling heeft willen treffen met B/T en dat dit haar is geweigerd, kan de hardheidsclausule ook in dit verband niet worden toegepast.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en het
verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter