Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10873

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 september 2022 met de kenmerken UHTDC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 12 oktober 2022

Hoorzitting: 4 juni 2024

Overdracht advies aan UHT: 16 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen het definitieve compensatiebedrag gegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen afgewezen toeslagjaar 2007 ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Op 28 september 2022 heeft UHT 3 beschikkingen genomen ten aanzien van [belanghebbende]:

  1. Een definitief compensatiebedrag van € 32.233 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2008 en 2009. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
  2. In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2007. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periodes geen fouten zijn gemaakt.
  3. In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2007. De reden is dat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 24 februari 2021 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling van KOT voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2009.
  • Bij beschikking van 23 juni 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd.
  • Op 18 juli 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op toeslagjaar 2007.
  • Op 28 september 2022 heeft UHT de hierboven genoemde 3 beschikkingen genomen. Het definitieve compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008 en 2009 is vastgesteld op € 32.233. Compensatie voor toeslagjaar 2007 is afgewezen.
  • Op 9 oktober 2022 heeft [gemachtigde] hiertegen een drietal bezwaarschriften ingediend.
  • Op 23 augustus 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
  • Op 16 oktober 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 15 maart 2024 heeft gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
  • Op 4 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
  • Naar aanleiding van hetgeen besproken op de hoorzitting heeft UHT op 18 juli 2024 een aanvullende beschouwing ingediend. Op 29 juli 2024 heeft gemachtigde hier op gereageerd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijk van de bezwaarschriften is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat naar aanleiding van het door
UHT in de schriftelijke reactie ingenomen standpunt ten aanzien van de toeslagjaren
2007 en 2009 geen advisering van de Commissie meer nodig is.

Toeslagjaar 2008

Naar aanleiding van hetgeen besproken is tijdens de hoorzitting heeft UHT in een aanvullende schriftelijke beschouwing aangegeven dat de startdatum van de immateriële schadevergoeding inderdaad 8 december 2008 (eerste stopbrief vanwege
fraudeonderzoek) moet zijn in plaats van 4 juni 2009. UHT acht het bezwaar op dit punt gegrond. De Commissie adviseert UHT om aan deze toezegging gevolg te geven.

Gemachtigde stelt dat, vanwege de gewijzigde aanvangsdatum, ook de
voorschotbeschikking op grond waarvan compensatie wordt verleend (regel a van de
compensatieberekening), dient te wijzigen. Subsidiair acht gemachtigde de
hardheidsregeling van toepassing op toeslagjaar 2008.

Het is de Commissie gebleken dat UHT belanghebbende heeft gecompenseerd op basis van vooringenomen handelen ten aanzien van toeslagjaar 2008. Uit het Informatie- en beoordelingsformulier volgt dat de KOT van belanghebbende is stopgezet vanwege een fraudeonderzoek. De KOT is stopgezet zonder hierover voorafgaand een uitvraag te doen bij belanghebbende.

Uit het bezwaardossier blijkt dat B/T op 4 december 2007 via een voorschotbeschikking aan belanghebbende een bedrag van € 18.773 aan KOT voor toeslagjaar 2008 heeft toegekend. Wegens wijzigingen in de situatie is de KOT op 28 november 2008 neerwaarts bijgesteld naar € 18.294. Op 24 december 2008 is de KOT verder neerwaarts bijgesteld naar € 17.730 en op 28 maart 2009 nog verder neerwaarts naar € 8.261. Vervolgens heeft B/T de KOT op 19 juni 2009 op nihil gesteld.

Uit de compensatieberekening blijkt dat UHT bij het bepalen van de hoogte van de KOT voor het onderzoek (regel a van de compensatieberekening) is uitgegaan van de door B/T op 28 maart 2009 vastgestelde voorschotbeschikking van € 8.261. Nu UHT in de aanvullende beschouwing heeft aangegeven dat de startdatum van de immateriële
schadevergoeding 8 december 2008 dient te zijn, is de Commissie van oordeel dat dit
eveneens aanleiding geeft om het bedrag van regel a van de compensatieberekening aan te passen. Op 8 december 2008 bedroeg de toegekende KOT immers € 18.294. De
Commissie acht het bezwaar op dit punt gegrond.

Voorts blijkt uit het LIC-overzicht voor toeslagjaar 2008 dat de KOT tot en met oktober
2008 werd uitbetaald aan het frauderende [gastouderbureau], maar bij belanghebbende is teruggevorderd. In totaal gaat het om een bedrag van € 14.078 dat werd uitbetaald aan het gastouderbureau. B/T heeft bij belanghebbende in totaal een bedrag van € 18.773 teruggevorderd, overeenkomstig de voorschotbeschikking van 4 december 2007.

Naar aanleiding van hetgeen besproken is tijdens de hoorzitting, zou UHT in een
aanvullende reactie nader toelichten waarom compensatie op basis van de (herziene)
hardheidsregeling al dan niet van toepassing is in het geval van belanghebbende. Op 18 juli 2024 heeft UHT aangegeven dat de KOT voor toeslagjaar 2008 inderdaad
(grotendeels) aan het gastouderbureau is overgemaakt en teruggevorderd is bij
belanghebbende. UHT stelt zich echter op het standpunt dat uit de stukken en het
verhaal van belanghebbende blijkt dat in het gehele jaar 2008 daadwerkelijk opvang is
afgenomen. Daarnaast is er geen indicatie dat er een bedrag teveel is betaald aan de
kinderopvanginstelling. Het bedrag dat is betaald aan de kinderopvanginstelling is dus
niet hoger dan de werkelijk gemaakte kosten. Derhalve acht UHT dat voor toeslagjaar
2008 geen recht bestaat op compensatie op grond van de (herziene) hardheidsregeling.

De Commissie overweegt als volgt. Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de
kinderopvanginstelling maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens vaste uitvoeringspraktijk – zoals opgenomen in het
Handboek Integrale Beoordeling Vaktechniek van UHT – sprake zijn van een bijzondere
omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. In het handboek staat expliciet vermeld:

‘KOT uitbetaald aan derden door frauduleuze handelingen van derden, ouder mag daar niet de dupe van worden ook niet bij evident geen recht.’

De Commissie kan het standpunt van UHT niet volgen. UHT stelt, zonder nadere
onderbouwing, dat ‘er geen indicatie is dat er een bedrag teveel is betaald aan de kinderopvanginstelling’, terwijl het in kwestie gaat om een frauderend gastouderbureau waarvan belanghebbende slachtoffer is. Uit een simpele zoekopdracht op internet blijkt dat het gastouderbureau heeft gefraudeerd met KOT. Het gastouderbureau wordt zelfs bij naam genoemd in een brief van de staatssecretaris aan de Eerste Kamer. De Commissie acht de (herziene) hardheidsregeling daarom wel van toepassing op de situatie van belanghebbende.

Nu de Commissie constateert dat belanghebbende voor toeslagjaar 2008 zowel in
aanmerking komt voor compensatie vanwege vooringenomen handelen als de (herziene) hardheidsregeling, adviseert de Commissie UHT om opnieuw de hoogte van de KOT voor het onderzoek (regel a van de compensatieberekening) te bepalen, en daarbij uit te gaan van het voor belanghebbende meest gunstige bedrag.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gegrond is en het advies van de
Commissie ertoe strekt om de beschikking met de kenmerken UHT-DC I te herroepen,
adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedures te vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (één bezwaarschrift en één hoorzitting). De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te
kennen met wegingsfactor 2.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met de kenmerk UHT-DC I gegrond
    te verklaren en het compensatiebedrag te herzien conform bovenstaande
    overwegingen; en
  • de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A
    en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren; en
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter