Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10847

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 september 2022 met als kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 8 november 2022

Hoorzitting: 8 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 11 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking eerste toets € 30.000,- van 23 september 2022 (UHT CHR GU).

De beschikking van 23 september 2022 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 23 september 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld met het verzoek om een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 23 september 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-.
  • Bij brief van 3 november 2022, ontvangen op 8 november 2022, heeft gemachtigde tegen deze beschikking een bezwaarschrift op nadere gronden ingediend.
  • Bij schriftelijke reactie van 21 juni 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar van belanghebbende. Op 8 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000,- aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000,- is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde ‘eerste toets’. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Belanghebbende heeft verklaard dat de Belastingdienst hem heeft geïnformeerd dat hij niet in aanmerking kwam voor KOT. Om deze reden heeft belanghebbende afgezien van het aanvragen van KOT. Volgens belanghebbende is hij indirect gediscrimineerd en heeft hij recht op compensatie op basis van de Wht.

De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie en de hierbij gevoegde producties volgt dat UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000,- aan belanghebbende over te gaan. Dit licht de Commissie als volgt toe.

Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van berekeningsjaren 2012 tot en met 2020. Belanghebbende heeft in het jaar 2020 voor het eerst KOT ontvangen. De Commissie overweegt als volgt. Uit het door de Commissie ontvangen dossier blijkt niet dat belanghebbende met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2019 KOT heeft ontvangen. Hiernaast wordt in artikel 2.1 lid 1 onder a. en b. Wht bepaald (samengevat) dat toekenning van compensatie plaatsvindt aan een aanvrager van KOT die gedupeerd is door institutionele vooringenomenheid of door de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijk systeem. Uit het ontvangen dossier blijkt de Commissie niet dat er (duidelijke) feiten of omstandigheden zijn die tot de conclusie kunnen leiden dat belanghebbende als gedupeerde kan worden aangemerkt.

De Commissie adviseert UHT om in het kader van de integrale beoordeling extra aandacht te besteden aan de inhoud van de communicatie die (volgens belanghebbende) plaatsgevonden heeft met de Belastingdienst in verband met de (aanvraag van) KOT, alsmede aan de overige gegevens waarover B/T in dat verband beschikt.

Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, wat op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft geen gevolgen voor het besluit waartegen in deze procedure in bezwaar is gekomen.

De Commissie overweegt aangaande de klacht over discriminatie als volgt. In de regeling voor de Kinderopvangtoeslag is voorzien in toekenning daarvan na indiening van een schriftelijke aanvraag door de belanghebbende. In een geval waarin een belanghebbende niet die weg volgt maar telefonisch om inlichting verzoekt en op basis daarvan besluit af te zien van het doen van een aanvraag, neemt hij een risico dat de inlichting op basis waarvan hij dit besluit neemt, niet correct was als gevolg van onkunde of wellicht zelfs onwil van de persoon met wie hij telefonisch contact had, of van onduidelijkheid over de voorliggende feiten van zijn eigen zaak. Voor al deze gevallen is het betreurenswaardig indien als gevolg daarvan uiteindelijk niet een toeslag wordt verleend waarop uitgaande van een juiste beoordeling van de feiten en een juist inzicht in de wet recht zou hebben bestaan. Dat neemt niet weg dat voor deze gevallen de Wht niet voorziet in compensatie als ware ten onrechte aan een aanvrager van Kinderopvangtoeslag recht geweigerd. De klacht faalt daarom.

De Commissie heeft UHT zo verstaan dat voeging van deze zaak met het bezwaar tegen de beschikking integrale beoordeling niet mogelijk is.

Dit brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren en de aangevallen beslissing in stand te laten. Hiermee geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bezwaar ongegrond te verklaren en de aangevallen beslissing in stand te laten;
  • om in de beslissing op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter