Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10837

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 augustus 2022 (UHT-DC I en UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 12 april 2024 om 10:00 uur

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen en een vergoeding van de
proceskosten toe te wijzen. De Commissie adviseert voorts om de bezwaren
gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door voormalig gemachtigde ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOTKOT) en definitieve beschikking compensatie KOT.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor toeslagjaren 2011 en 2012, en is
geen tegemoetkoming toegekend voor toeslagjaren 2008, 2009, 2010 en 2013.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Dit geldt ook voor de bestreden beschikkingen.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2008 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 23 juni 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende het
    minimum compensatiebedrag van € 30.000,- toegekend.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 28 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geoordeeld dat voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 de compensatieregeling
    en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn.
  • Bij beschikking van 15 augustus 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een
    hardheidstegemoetkoming voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013.
  • De voormalig gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 31 augustus
    2022 tegen dit besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend.
  • Eveneens bij beschikking van 15 augustus 2022 (UHT-DC I) heeft UHT aan
    belanghebbende voor de toeslagjaren 2011 en 2012 een definitieve compensatie
    toegekend van € 48.090,-.
  • De voormalig gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 31 augustus
    2022 tegen dit besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 4 oktober 2023 heeft de huidige gemachtigde van belanghebbende
    mw. mr. Y.N. Teke-Bozkurt (hierna: gemachtigde) aanvullende gronden van
    bezwaar ingediend.
  • UHT heeft op 30 november 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 12 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Voor compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wht komt in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen.

Gemachtigde heeft aangevoerd dat zonder het volledige dossier (de Commissie begrijpt: het persoonlijke dossier) niet valt te controleren of de gegevens waarop het besluit rust correct zijn. De Commissie is van mening dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 30 november 2023 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat het bezwaardossier incompleet zou zijn. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee voldoende onderbouwd. Voor zover bij het nemen van de beschikkingen sprake zou zijn geweest van een onvolledige toelichting, is dat gebrek daarmee hersteld.

De Commissie ziet zich aldus gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van
belanghebbende om een hardheidstegemoetkoming voor toeslagjaren 2008, 2009, 2010 en 2013 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2013 heeft belanghebbende KOT aangevraagd en
ontvangen. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de
toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over deze jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel.

De terugvorderingen KOT over de jaren 2008 en 2009 zijn gebaseerd op de door
belanghebbende en/of kinderopvanginstelling aangeleverde gegevens. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1, lid 1, onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen.

Met betrekking tot het jaar 2008 overweegt de Commissie dat uit het dossier volgt dat
belanghebbende in juni 2009 een antwoordformulier met jaaropgave bij B/T indiende. De jaaropgave is handmatig aangepast. In het dossier zit voorts een brief van B/T van 28 augustus 2009, waarin belanghebbende wordt verzocht om overlegging van een
aangevulde jaaropgave. Uit het dossier volgt niet dat daarop een reactie is gevolgd. Wel is in bezwaar tegen de verlaging van de KOT een door de kinderopvanginstelling (KOI) aangevulde jaaropgave verstrekt (productie 17). Die jaaropgave is gedateerd 18 maart 2010. Bij deze stand van zaken acht de Commissie niet aannemelijk dat B/T
vooringenomen heeft gehandeld dan wel dat sprake is van hardheid.

Met betrekking tot het jaar 2013 overweegt de Commissie dat toekenning van
compensatie of tegemoetkoming, ingevolge het bepaalde bij artikel 2.1, lid 2 van de Wht, achterwege blijft als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan haar toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in 2013, nu niet aannemelijk is geworden dat er in 2013 kinderopvang heeft plaatsgevonden en daarnaast is gebleken dat de kinderen niet op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven als belanghebbende.

Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat belanghebbende niet
voldeed aan de eisen die in de Wet Kinderopvang (WKO) aan toekenning van KOT
werden gesteld. De Commissie is van mening dat belanghebbende reeds daarom voor
het jaar 2013 niet in aanmerking komt voor compensatie of een tegemoetkoming op
grond van de Wht.

Met betrekking tot het jaar 2010 overweegt de Commissie dat niet aannemelijk is
geworden dat belanghebbende over dat jaar KOT heeft aangevraagd. Ingevolge artikel
2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van KOT.
Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste en komt daarom niet voor compensatie op grond van deze herstelmaatregel in aanmerking.

De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2008,
2009, 2010 en 2013 niet in aanmerking komt voor een compensatie. De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag met betrekking tot toeslagjaren 2008, 2009, 2010 en 2013 bevestigend beantwoordend, adviseert daarom dit bezwaar ongegrond te verklaren.

De Commissie ziet zich daarnaast gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de toeslagjaren 2011 en 2012 op de juiste wijze heeft berekend. De compensatie en de berekening daarvan zijn vastgesteld op grond van de Wht. Ingevolge artikel 2.3, lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond. De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal ook leiden tot aanpassing van alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen met inachtneming van dit advies, en daarbij zal de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen worden vastgesteld op de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Nu UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens tot een toekenning van een* proceskostenvergoeding geadviseerd.

Gemachtigde stelt dat de startdatum van de vergoeding van de immateriële schade
onduidelijk is. UHT heeft aangegeven dat de start- en einddatum van de vergoeding voor immateriële schade onjuist zijn vastgesteld. Dat heeft echter geen invloed op de feitelijke hoogte van de vergoeding voor immateriële schade. Nu het bezwaar door UHT gedeeltelijk gegrond is verklaard, zoals hiervoor reeds aangegeven, zal de vergoeding voor de immateriële schade echter worden berekend tot aan de beslissing op bezwaar. De Commissie volgt UHT in dit betoog.

Gemachtigde heeft tot slot gesteld dat belanghebbende meer schade heeft geleden dan waar in het compensatiebedrag rekening mee is gehouden. Deze
bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de forfaitaire
wettelijke vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is
de procedure bij de CWS bestemd.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om:

    • Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) gegrond te
      verklaren ten aanzien van de gemiste rente en alle, ingevolge de Wht, daarmee
      samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit
      advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en
      van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de
      dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te
      herroepen;
    • Het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te
      verklaren;
    • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter